29e cours-3 fevrier 2022

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).
We verstoren de les niet bewust (bijvoorbeeld propjes gooien of schreeuwen door de klas)

Slide 2 - Diapositive

Planning et buts
Aan het eind van dit lesuur...
1. Kan je de lichaamsdelen benoemen in het Frans
2. Ken je meer woorden die te maken hebben met gezondheid
3. Weet je wat een delend lidwoord is












Slide 3 - Diapositive

la santé
A
de arm
B
de sneeuw
C
de gezondheid
D
de plek

Slide 4 - Quiz

fit zijn =
A
être en santé
B
être en forme
C
bon pour la santé
D
avoir faim

Slide 5 - Quiz

Bouger, c'est bien pour la santé. --> wat is een logische volgende zin?
A
Je dors mal.
B
Je suis en forme.
C
J'ai faim.
D
Je suis malade.

Slide 6 - Quiz

C'est mauvais pour la santé.
A
Des frites
B
Des légumes.
C
Des bonbons
D
De la mayonaise.

Slide 7 - Quiz

C'est bon pour la santé
A
des hamburgers
B
des tomates
C
des bonbons

Slide 8 - Quiz

Emmanuel dis:
le fromage, ce n'est pas bon pour la santé. Hij bedoelt
A
Kaas eten is gezond
B
Kaas eten is niet gezond
C
Geen kaas eten is niet gezond

Slide 9 - Quiz

Le corps
La tête
La main
Le bras
La jambe
le pied
Le visage
Le ventre

Slide 10 - Question de remorquage

la santé
l'hôpital
le médicament
tomber malade
la maladie
le médecin
de gezondheid
het ziekenhuis
de dokter
ziek worden
de ziekte
het medicijn

Slide 11 - Question de remorquage

Si tu as des problèmes de santé,
tu peux aller ........
A
au supermarché
B
à la pharmacie
C
voir ta mère
D
au lit

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord past hier?

____ fais-tu pour rester en bonne santé?
A
Qui
B
Que
C
Comment
D
Qu'est-ce que

Slide 13 - Quiz

Vertaal: bon pour la santé
A
gezond
B
ongezond

Slide 14 - Quiz

Quels aliments ne sont pas bons pour la santé?
A
les produits laitiers
B
les chips et les sodas
C
les céréales
D
les légumes

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:
'je suis en forme'?
A
fit zijn
B
hij is fit
C
jij bent fit
D
ik ben fit

Slide 16 - Quiz

Delend lidwoord
A Ik kan een recept in het Frans schrijven
C Ik snap het delend lidwoord.

Slide 17 - Diapositive

Delend lidwoord
lidwoord
delend lidwoord
le
du
la
de la
l'
de l'
les
des

Slide 18 - Diapositive

Explication: Delend lidwoord (1)
Delend lidwoord: Als je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt. (Ik drink_koffie/zij eet_sla/ik wil graag_frietjes etc.)




mnl
du
je bois du café
vrl
de la
elle mange de la salade
mv
des
Je voudrais des frites
klinker/h
de l'
J'ai de l'argent

Slide 19 - Diapositive

Hoe kies ik het juiste delend lidwoord?
delend lidwoord
voor een zelfstandig naamwoord dat ... is
du 
mannelijk 
de la 
vrouwelijk
de l´
met een klinker of h begint
des 
meervoud 

Slide 20 - Diapositive

het delend lidwoord verandert...
Het delend lidwoord (du - de la - de l' - des) gebruik je als er in het Nederlands geen lidwoord wordt gebruikt. Dit delend lidwoord kan veranderen in  de / d'  na:

- een woord van hoeveelheid

Slide 21 - Diapositive

Kies het juiste delend lidwoord:
Ma soeur demande ..........eau.
A
de l'
B
d'

Slide 22 - Quiz

Welk delend lidwoord hoort in deze zin: " je n'ai pas ...... argent"
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 23 - Quiz

Tu veux ... coca (m) ?

Kies het juiste delend lidwoord.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 24 - Quiz



'Er is geen olie meer.'
Kies de juiste vertaling. (ontkenning en delend lidwoord)
A
Il n'y a plus d'huile.
B
Il n'y a plus de l'huile.

Slide 25 - Quiz

Delend lidwoord
Welke zin is goed?

timer
1:00
A
Au petit-déjeuner, je bois lait
B
Au petit-déjeuner, je bois du lait

Slide 26 - Quiz

Welke 4 vormen heb je van het delend lidwoord?
A
le, la, l', les
B
du, de la, de l', des
C
un, une
D
de le, de la, de l', de les

Slide 27 - Quiz



Na getallen gebruik je geen delend lidwoord.

A
Je veux un kilo des pommes.
B
Je veux un kilo de pommes.

Slide 28 - Quiz

Je prends ..... poisson (m).
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
du
C
de l'
D
des

Slide 29 - Quiz

Een delend lidwoord gebruik je, als je in het NL.....
A
geen lidwoord gebruikt
B
het gebruikt
C
de gebruikt
D
een gebruikt

Slide 30 - Quiz

Hoe vertaal je het delend lidwoord in het Nederlands?
A
een
B
de of het
C
een of niet
D
niet

Slide 31 - Quiz

Deux kilos ....... pommes.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
des
B
de la
C
de
D
du

Slide 32 - Quiz

Welke vorm van het delend lidwoord is voor in het meervoud.
A
Du
B
D'
C
De la
D
Des

Slide 33 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
'Ma mère achète......pain (m)
A
des
B
de la
C
du
D
de

Slide 34 - Quiz

Grammaire: Delend lidwoord
Je voudrais
pommes, s'il vous plaît.
Je voudrais
500 grammes
oranges, sil vous plaît.
Je voudrais
un kilo
pommes sucrées.
Je prends
légumes.
Je voudrais
encore
fromage.
J'aimerais
viande.

de
d'
du
de la
de l'
des
des

Slide 35 - Question de remorquage

Sleep de delend lidwoorden naar de juiste zinnen.
Je mange ... croissants.
Elle boit ... eau minérale.
Ils achètent ... pain.
Elle n'a pas ... chips.
On a peu ... argent
du
d'
de
des
de l'

Slide 36 - Question de remorquage

Maak het ingrediënten
lijstje compleet met delende lidwoorden
Un litre ..... eau

500g  ............. spaghetti

........ tomates

........ oignon

de l'
des
de
de

Slide 37 - Question de remorquage