Paardenkoper tm bwb + aantekeningen

Grammatica tm meewerkend voorwerp 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Grammatica tm meewerkend voorwerp 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les: 
-  Heb je het ontleden tot en met meewerkend voorwerp herhaald.

Slide 2 - Diapositive

Herhaling zinsdelen
Je moet stappen zetten om te kunnen ontleden. 
Je begint bij het zetten van strepen (zinsdelen)

Eerst zet je de persoonsvorm tussen twee strepen:
Ik / heb /  gisteren nieuwe schoenen gekocht. 

Dan ga je kijken of je nog meer vragen kan stellen. Wie / wat / waar / wanneer? 
Die zet je allemaal tussen twee strepen. 
Ik / heb / gisteren /  nieuwe schoenen / gekocht.


Slide 3 - Diapositive

Herhaling pv, wwg en ond
persoonsvorm
- maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. 

wwg
- zoek eerst de pv, schrijf die op, en zet alle andere werkwoorden uit de zin er achter. Vergeet het woordje 'te' niet. (ligt te slapen)

onderwerp
wie of wat + pv + wwg 



Slide 4 - Diapositive

Herhaling lijdend voorwerp
lijdend voorwerp
- stel de vraag: wie / wat + wwg + onderwerp? 

Mijn broer heeft een mooie jas gekocht

pv = heeft
wwg = heeft gekocht
onderwerp = mijn broer
lijdend voorwerp: wie of wat heeft mijn broer gekocht? >> een mooie jas. 


Slide 5 - Diapositive

Herhaling meewerkend voorwerp
meewerkend voorwerp:
- stel de vraag: aan of voor wie / wat + wwg + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Mijn broer heeft een mooie jas voor mij gekocht

pv = heeft
wwg = heeft gekocht
onderwerp = mijn broer
lijdend voorwerp = een mooie jas
meewerkend voorwerp = aan of voor wie heeft mijn broer een mooie jas gekocht? >> voor mij


Slide 6 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?

Mijn oma bakt een lekkere taart voor mij.



A
Mijn oma
B
een lekkere taart
C
voor mij
D
bakt

Slide 7 - Quiz

Noteer het lijdend voorwerp. Geen lv? Zet dan een streepje.

'Sint kocht dit jaar veel cadeautjes'.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer het lijdend voorwerp. Geen lv? Zet dan een streepje.

Ik ben met mijn hond naar de dierenarts geweest.

Slide 9 - Question ouverte

Noteer het lijdend voorwerp. Geen lijdend voorwerp? Zet een streepje

Leerplicht controleerde vorige maand alle ziekmeldingen

Slide 10 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie iets is. 

Dus niet in alle zinnen staat een meewerkend voorwerp! 





Slide 11 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp
* het meewerkend voorwerp is altijd een mens, dier of ding
* het meewerkend voorwerp kan één woord zijn, maar het kunnen ook meerdere woorden zijn.
* het meewerkend voorwerp staat niet altijd in een zin.
* je vindt het meewerkend voorwerp door aan wie  of  voor wie te vragen.

Slide 12 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook 
een meewerkend voorwerp staan.

Bekijk de video over het meewerkend voorwerp.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

De juf heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De juf
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij

Slide 16 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
De pakketbezorger geeft het pakketje aan de buren

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?

Ik had niet goed genoeg geleerd voor de toets.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Hij is op de fiets gekomen.

Slide 19 - Question ouverte

Aantekeningen              ontleden
pv: maak de zin vragend 
wwg: alle werkwoorden uit de zin (let op! 'te' hoort er ook bij; liggen te slapen, zitten te klieren) 
ond: wie / wat + wwg 
lv: wie / wat  + wwg + onderwep 
mv: aan of voor wie/ wat + wwg + onderwerp + lijdend voorwerp
bwb: alles wat overblijft   _____________________
                       

Slide 20 - Diapositive

Huiswerk

Maak opdracht 1 - 2 en 4 
blz 79 tm 81

Slide 21 - Diapositive