1.2 Aardbevingen T/H

1.2 Aardbevingen
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

1.2 Aardbevingen

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoelen


1. S.O. inplannen
2. Nakijken opdrachten 1.1
3. Het nieuws
4. Bespreken eerste lesstof
  • Je weet wat een aardbeving en wat een tsunami is
  • Je begrijpt hoe en waar aardbevingen en tsunami's ontstaan
  • Je kunt aangeven wat de gevolgen zijn van aardbevingen en tsunami's in verschillende gebieden

Slide 2 - Diapositive

S.O. Plannen
In week 39


Wat moet je kennen? Paragraaf 1.1 t/m 1.3

Slide 3 - Diapositive

Hoe leer ik voor een toets?
1. Lees de tekst een keer goed door, markeer wat belangrijk is
2. Bekijk de bronnen/plaatjes goed
3. Leer de begrippen (achterin het hoofdstuk) goed
4. Check of je de leerdoelen kent
5. Leer de aantekeningen in je schrift
6. Bekijk de LessonUps (op itslearning of LessonUp) + maak de quizvragen
Ga bezig met de stof! Lees niet alleen dingen door, maar maak een samenvatting (alle belangrijke dingen uit de paragraaf) of maak de opdrachten opnieuw.

Slide 4 - Diapositive

Nakijken opdrachten
Par 1.1 
Nakijken opdrachten:


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

Platentektoniek
het bewegen van aardkorstplaten 

Slide 7 - Diapositive

Wat is een aardbeving?
  • Aardbevingen = trillingen van de aardkorst

  • Ze ontstaan door het bewegen van platen (platentektoniek).

  • Op plaatsen waar platen botsen, of langs elkaar bewegen krijg je aardbevingen.

Slide 8 - Diapositive

Gevolgen van aardbevingen

Slide 9 - Diapositive

Waar komen aardbevingen vaak voor?

Slide 10 - Diapositive

Aardbevingen komen voor als platen bewegen:

1. Zeeplaat duikt onder een landplaat.

2. Twee platen schuiven langs elkaar.

3. Platen met land botsen op elkaar. 
Hoe ontstaan aardbevingen?

Slide 11 - Diapositive

Epicentrum 
Epicentrum = de plaats aan het aardoppervlak boven de plek waar de aardbeving ontstaat. 

Hier is de aardbeving het sterkst. 

Slide 12 - Diapositive

Tsunami
Aardbeving onder de zee = zeebeving
Door de schok van de aardbeving gaat het water bewegen. Hierdoor kan een hoge vloedgolf ontstaan die het land overspoelt.


= hoge vloedgolf die wordt gevormd door een trilling op de zeebodem en het land overspoelt.

Slide 13 - Diapositive

De gevolgen voor de bewoners
Veel mensen wonen in gebieden waar aardbevingen voorkomen.

Het is moeilijk te voorspellen en het kan zomaar gebeuren. 




Slide 14 - Diapositive

De schaal van Richter
Deze geeft de kracht van een aardbeving aan.

De schaal loopt van 1 (zwak) tot 12 (sterk)


Is dit een sterke of een zwakke aardbeving?

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

De schaal van Richter

Slide 17 - Diapositive

Gevolgen
  • Aardbeving: aardverschuiving
  • Zeebeving: tsunami

Slide 18 - Diapositive

Gevolgen aardbevingen
  • In arme landen vallen vaak veel slachtoffers door instortende huizen.
  • Soms niet genoeg medische hulp

In rijke landen wordt er stevig gebouwd --> weinig slachtoffers.

In rijke landen hebben ze veel spullen --> veel financiële schade.
Een aardbeving of tsunami zorgt voor meer schade als er veel mensen wonen in een gebied.

Slide 19 - Diapositive

Gevolgen Tsunami

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

Afsluiten van de les
Paragraaf 1.2 

Opdrachten die gemaakt moeten zijn: 1, 2, 3, 5 en 6

Slide 22 - Diapositive

Afsluiten van de les
1. Je weet wat een aardbeving en wat een tsunami is.

2. Je begrijpt hoe en waar aardbevingen en tsunami's ontstaan.

3. Je kunt aangeven wat de gevolgen zijn van aardbevingen en tsunami's in verschillende gebieden.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Wat is een aardbeving?
A
Een grote vloedgolf
B
Een ontploffing in de aarde
C
Een grens tussen twee tektonische platen
D
Een beweging in de aardkorst door schokken in de aarde

Slide 25 - Quiz

Wat is een epicentrum?
A
De plek waar de aardbeving ontstaat
B
De plek waar je bij een aardbeving kan schuilen
C
De plek waar de aardbeving het heftigst is
D
De plek waar de epipen is

Slide 26 - Quiz

Waar ligt het epicentrum in de figuur?
A
Bij A
B
Bij B
C
Bij de linkerpijl
D
Bij de rechterpijl

Slide 27 - Quiz

Wat is de Schaal van Richter?
A
Dat geeft aan hoelang de aardbeving gaat duren
B
Dat voorspelt wat er gaat gebeuren met de aardbeving.
C
Dat geeft de kracht van de aardbeving aan
D
Dat geeft het geluid van de aardbeving aan

Slide 28 - Quiz

De aardbeving in Bingöl
was een .................aardbeving.
A
zwakke
B
krachtige
C
D

Slide 29 - Quiz

Havo: beoordeel onderstaande stellingen over aardbevingen.
I. Aardbevingen komen vooral voor op plaatsen waar aardkorstplaten met elkaar grenzen (plaatgrenzen).
II. In rijke landen vallen er meer slachtoffers als gevolg van aardbevingen dan in arme landen.

A
Alleen I is juist.
B
Alleen II is juist.
C
I en III zijn onjuist.
D
I en II zijn juist.

Slide 30 - Quiz

Een aardbeving van 5,0 is zwaarder dan een aardbeving van 8,5.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Wat is een tsunami?
A
een zeebeving
B
een aardbeving
C
een vloedgolf
D
een vulkaan

Slide 32 - Quiz

Zijn deze uitspraken WAAR of NIET WAAR?
Slepen maar!
Dit is niet waar
Dit is waar
Een tsunami wordt veroorzaakt door een zeebeving.
Met de Schaal van Richter meet je de tsunami.
Een aardbeving kun je goed voorspellen
In rijke landen is er meer financiële schade na een aardbeving dan in arme landen.

Slide 33 - Question de remorquage