9/3 maatwerkuur

Welkom bij Nederlands
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Je weet weer wat een voorzetselvoorwerp is.
Je kunt zinsdelen maken.

Slide 2 - Diapositive

Vaste volgorde van ontleden
1. PV
2. Strepen zetten
3. WWG of NWG
4. OW
5. LV
6. MV
7. VZV
8. Bijw.bep.

Slide 3 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
Vaste combinatie tussen voorzetsel en werkwoord of bijvoeglijk naamwoord
Figuurlijke betekenis
Je kunt het voorzetsel niet weglaten

Slide 4 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
Ik wacht op de bus
Jullie verlangen naar de vakantie
Ik ga akkoord met jullie voorstel

Slide 5 - Diapositive

Voorzetselvoorwerp
Ik wacht op de bus - wachten op
Jullie verlangen naar de vakantie - verlangen naar
Ik ga akkoord met jullie voorstel - akkoord met

Slide 6 - Diapositive

VZV niet verwarren met BWB
Ik wandel in het park > GÉÉN VZV want 'wandelen in' is geen vaste combinatie. Dit is een 'bijwoordelijke bepaling van plaats'.

Ze hingen aan het rekstok > GÉÉN VZV want je kunt ook 'naast' het rekstok hangen. Dit is een 'bijwoordelijke bepaling van plaats'.

Hij rekent op jullie > WÉL een VZV want 'rekenen op' is een vaste combinatie, hij doet het niet letterlijk (hij zit niet bovenop iemand iets uit te rekenen).


Slide 7 - Diapositive

Bijwoordelijk bepaling

Zegt iets over tijd, plaats, reden enz.
Kan met een voorzetsel beginnen
Is altijd letterlijk bedoeld
Voorzetselvoorwerp

Begint met een voorzetsel
Vaste combinatie tussen een werkwoord en het voorzetsel
Voorzetsel is figuurlijk bedoeld

Slide 8 - Diapositive

Welke zin bevat GEEN vzv?
A
Mensen verlangen naar wat schaduw.
B
Aan de eerlijkheid van Job twijfel ik niet.
C
Zou zij ook van dat Italiaanse ijs houden?
D
Hij liep de hele middag op zijn slippers.

Slide 9 - Quiz

Ik wandel in het park
in het park = vzv
A
dat is juist
B
dat is niet juist

Slide 10 - Quiz

VZV of BWB?
De leerlingen luisteren naar de docent.
A
naar de docent = vzv
B
naar de docent = bwb

Slide 11 - Quiz

Wat is hier het vzv?

Ik houd van koekjes
A
houd
B
houd van
C
koekjes
D
van koekjes

Slide 12 - Quiz

VZV of BWB?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 13 - Quiz