- op verschillende manieren de betekenis van een onbekend woord in de tekst te vinden.
-figuurlijk en officieel taalgebruik, overdrijvingen, understatements en woorden met meerdere betekenissen te herkennen en te begrijpen.
-woorden en uitdrukkingen op te zoeken in een woordenboek en de juiste betekenis te vinden.
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Leerdoel week 20
De leerlingen moeten in staat zijn :
- op verschillende manieren de betekenis van een onbekend woord in de tekst te vinden.
-figuurlijk en officieel taalgebruik, overdrijvingen, understatements en woorden met meerdere betekenissen te herkennen en te begrijpen.
-woorden en uitdrukkingen op te zoeken in een woordenboek en de juiste betekenis te vinden.
Slide 1 - Diapositive
Betekenis van moeilijke woorden in de tekst.
Zoek de betekenis van moeilijke woorden in de tekst. Let daarbij op synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen en bekende woorddelen.
Slide 2 - Diapositive
Moeilijke-woordenwijzer (herhaling)
Soms kom je in een tekst woorden tegen die je niet kent. Stop dan nooit met lezen, maar gebruik eerst de Moeilijke-woordenwijzer:
Is het woord belangrijk om de tekst te begrijpen? Nee? Lees dan verder.
Ja? Kijk of de uitleg ergens in de tekst staat. De schrijver kan: - een synoniem gebruiken van het woord; - een voorbeeld geven bij het woord; - een omschrijving geven van het woord.
Staat er geen uitleg? Kijk of je een deel van het woord herkent. Of probeer de betekenis van het woord te raden.
Lukt het nog niet? Zoek dan de betekenis op in een woordenboek of vraag het aan iemand.
Slide 3 - Diapositive
Hoe kan ik achter de betekenis van een moeilijk woord komen uit een tekst?
Slide 4 - Carte mentale
Slide 5 - Vidéo
Een omschrijving zoeken
Tussen haakjes of komma's
In de volgende zin
In de vorige zin
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Vidéo
Slide 8 - Vidéo
Slide 9 - Diapositive
Welke woordraadstrategieën kennen jullie nog?
een synoniem. Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis. (zoen-kus)
Een onbekend woord in een tekst kun je soms begrijpen doordat er een omschrijving van het woord bij staat
In teksten staan soms voorbeelden om moeilijke woorden uit te leggen. Bij een voorbeeld vind je vaak signaalwoorden: (bij)voorbeeld, zo is er ..., zoals, denk maar aan ..., neem, zo.
Slide 10 - Diapositive
Mijn vader kan dat beamen. Wat betekent beamen?
A
Zeggen dat je het ermee eens bent.
B
Zeggen dat het voorbij is.
C
Zeggen dat het niet waar is.
D
hopen dat het gaat gebeuren.
Slide 11 - Quiz
Welke strategie wordt hier gebruikt? Als je op jezelf woont, krijg je te maken met allerlei instanties, zoals verzekeringsmaatschappijen, banken en scholen.
A
synoniem
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
omschrijving
Slide 12 - Quiz
Wat doe je als EERSTE als je een moeilijk woord in de tekst tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Een passende woordraadstrategie gebruiken.
C
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.
Slide 13 - Quiz
Wat doe je als TWEEDE als je een moeilijk woord in de tekst tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Een passende woordraadstrategie gebruiken.
C
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.
D
Slide 14 - Quiz
Het figuur is asymmetrisch. Tegenovergestelde van asymmetrisch:
A
rond
B
aan beide kanten gelijk
C
aan beide kanten ongelijk
D
vierkant
Slide 15 - Quiz
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 16 - Quiz
Tegenovergestelde van "vinden"
Slide 17 - Question ouverte
Wat vind je nog lastig?
A
synoniem bedenken
B
tegenstelling bedenken
C
op woorden komen
Slide 18 - Quiz
Figuurlijke en letterlijke taalgebruik
Bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?
Slide 19 - Diapositive
LETTERLIJK
- precies zoals het geschreven is
FIGUURLIJK
- bij wijze van spreken
- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat
- ookwel beeldspraak genoemd
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Vidéo
Omschrijf in eigen woorden wat de volgende zinnen betekenen:
Zij woont in het hart van de stad.
Het is een beer van een vent.
Door hem ben ik de sigaar.
Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.
We ergeren ons groen en geel.
Slide 22 - Diapositive
Letterlijk of figuurlijk? De dokter vroeg of ik het achterste van mijn tong wilde laten zien, toen ik keelontsteking had.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 23 - Quiz
Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven
Slide 24 - Quiz
Overdrijvingen en understatements
Overdijvingen: de schrijver maakt iets groter, mooier of erger.
Understatement: de schrijver gebruikt mooie woorden om iets juist minder erg te maken.
Slide 25 - Diapositive
Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.
Minke schreef heel groot.
Slide 26 - Diapositive
Understatement
Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in werkelijkheid.
Voorbeeld: Zij heeft wel een paar centen.
Je bedoelt: ze is rijk.
Slide 27 - Diapositive
overdrijven
A
iets mooier maken dan het is
B
kunnen drijven
C
ergens overheen varen
Slide 28 - Quiz
Kies uit: overdrijving of understatement
De witte broek maakt je niet bepaald slank.
A
overdrijving
B
understatement
Slide 29 - Quiz
In deze tekst staan een aantal overdrijvingen. Noem twee overdrijvingen uit alinea 1 en 2.
Slide 30 - Question ouverte
Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 31 - Question ouverte
Aan de slag!
Slide 32 - Diapositive
Huiswerk week 20
Maak uit het boek Nieuw Nederlands blz 213
H6 Woordenschat opdracht 1 tot en met 10
Mail je huiswerk (met je naam en klas ) uiterlijk 14 mei naar ori@vanvredenburchcollege.nl