Week 20 Ne 3B1/3K1/3K3 Hoofdstuk 6

Leerdoel week 20
De leerlingen moeten in staat zijn :
- op verschillende manieren de betekenis van een onbekend woord in de tekst te vinden.
-figuurlijk en officieel taalgebruik, overdrijvingen, understatements en woorden met meerdere betekenissen te herkennen en te begrijpen.
-woorden en uitdrukkingen op te zoeken in een woordenboek en de juiste betekenis te vinden.
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Leerdoel week 20
De leerlingen moeten in staat zijn :
- op verschillende manieren de betekenis van een onbekend woord in de tekst te vinden.
-figuurlijk en officieel taalgebruik, overdrijvingen, understatements en woorden met meerdere betekenissen te herkennen en te begrijpen.
-woorden en uitdrukkingen op te zoeken in een woordenboek en de juiste betekenis te vinden.

Slide 1 - Diapositive

Betekenis van moeilijke woorden in de tekst.
Zoek de betekenis van moeilijke woorden in de tekst. Let daarbij op synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen en bekende woorddelen.

Slide 2 - Diapositive

Moeilijke-woordenwijzer (herhaling)

Soms kom je in een tekst woorden tegen die je niet kent. Stop dan nooit met lezen, maar gebruik eerst de Moeilijke-woordenwijzer: 


  1. Is het woord belangrijk om de tekst te begrijpen? 
    Nee? Lees dan verder. 
  2.  Ja? Kijk of de uitleg ergens in de tekst staat. 
    De schrijver kan: 
    - een synoniem gebruiken van het woord; 
    - een voorbeeld geven bij het woord; 
    - een omschrijving geven van het woord. 
  3.  Staat er geen uitleg? 
    Kijk of je een deel van het woord herkent. Of probeer de betekenis van het woord te raden. 
  4. Lukt het nog niet? Zoek dan de betekenis op in een woordenboek of vraag het aan iemand.

Slide 3 - Diapositive

Hoe kan ik achter de betekenis van een moeilijk woord komen uit een tekst?

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Vidéo

Een omschrijving zoeken
  • Tussen haakjes of komma's
  • In de volgende zin
  • In de vorige zin

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Welke woordraadstrategieën kennen jullie nog?

  •  een synoniem. Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis. (zoen-kus)
  • Een onbekend woord in een tekst kun je soms begrijpen doordat er een omschrijving van het woord bij staat
  • In teksten staan soms voorbeelden om moeilijke woorden uit te leggen.  Bij een voorbeeld vind je vaak signaalwoorden: (bij)voorbeeld, zo is er ..., zoals, denk maar aan ..., neem, zo.

Slide 10 - Diapositive

Mijn vader kan dat beamen.
Wat betekent beamen?
A
Zeggen dat je het ermee eens bent.
B
Zeggen dat het voorbij is.
C
Zeggen dat het niet waar is.
D
hopen dat het gaat gebeuren.

Slide 11 - Quiz

Welke strategie wordt hier gebruikt?
Als je op jezelf woont, krijg je te maken met allerlei instanties, zoals verzekeringsmaatschappijen, banken en scholen.
A
synoniem
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
omschrijving

Slide 12 - Quiz

Wat doe je als EERSTE als je een moeilijk woord in de tekst tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Een passende woordraadstrategie gebruiken.
C
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.

Slide 13 - Quiz

Wat doe je als TWEEDE als je een moeilijk woord in de tekst tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Een passende woordraadstrategie gebruiken.
C
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.
D

Slide 14 - Quiz

Het figuur is asymmetrisch.
Tegenovergestelde van asymmetrisch:
A
rond
B
aan beide kanten gelijk
C
aan beide kanten ongelijk
D
vierkant

Slide 15 - Quiz

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 16 - Quiz

Tegenovergestelde van "vinden"

Slide 17 - Question ouverte

Wat vind je nog lastig?
A
synoniem bedenken
B
tegenstelling bedenken
C
op woorden komen

Slide 18 - Quiz

Figuurlijke en letterlijke taalgebruik
Bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?

Slide 19 - Diapositive

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Omschrijf in eigen woorden wat de volgende zinnen betekenen:

  1. Zij woont in het hart van de stad.
  2. Het is een beer van een vent.
  3. Door hem ben ik de sigaar.
  4. Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.
  5. We ergeren ons groen en geel.

Slide 22 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk?
De dokter vroeg of ik het achterste van mijn tong wilde laten zien, toen ik keelontsteking had.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 23 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 24 - Quiz

Overdrijvingen en understatements
Overdijvingen: de schrijver maakt iets groter, mooier of erger.

Understatement: de schrijver gebruikt mooie woorden om iets juist minder erg te maken.

Slide 25 - Diapositive

Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 26 - Diapositive

Understatement

Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in werkelijkheid.


Voorbeeld: Zij heeft wel een paar centen.


Je bedoelt: ze is rijk.

Slide 27 - Diapositive

overdrijven
A
iets mooier maken dan het is
B
kunnen drijven
C
ergens overheen varen

Slide 28 - Quiz

Kies uit: overdrijving of understatement

De witte broek maakt je niet bepaald slank.
A
overdrijving
B
understatement

Slide 29 - Quiz

In deze tekst staan een aantal overdrijvingen. Noem twee overdrijvingen uit alinea 1 en 2.

Slide 30 - Question ouverte

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 31 - Question ouverte

Aan de slag!

Slide 32 - Diapositive

Huiswerk week 20
Maak uit het boek Nieuw Nederlands blz 213
H6 Woordenschat opdracht 1 tot en met 10
Mail je huiswerk (met je naam en klas ) uiterlijk 14 mei naar ori@vanvredenburchcollege.nl
Succes!!!!!

Slide 33 - Diapositive