Nederlands oefenen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo
• Leerjaar 1

Nederlands oefenen

simon en ik zijn gisteren naar de efteling geweest.

Welke woorden moeten een hoofdletter?

1. Gisteren
2. Simon
3. Efteling
4. Ik

Voeg hoofdletters en leestekens toe

Ik heb voor mijn verjaardag een bal kleurboek en een trui gekregen.

Wat is de persoonsvorm?

Hij vindt haar nogal eigenwijs.

1. Hij
2. Eigenwijs
3. Haar
4. Vindt

Wat is het onderwerp?

Zij staat op de voorpagina van de krant.

1. Zij
2. Krant
3. Voorpagina
4. Staat

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?

1. In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
2. In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
3. In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.

Welke trucje gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden?

1. 't ex-fokschaap
2. het werkwoord langer maken
3. lopen
4. Schrijven zoals je het hoort

is het een sterk of zwak werkwoord?

eten

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Is het een sterk of zwak werkwoord?

Werken

1. Sterk
2. Zwak

Is het een sterk of zwak werkwoord?

Zoeken

1. sterk
2. zwak

Wat is de persoonsvorm?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. De persoonsvorm
2. is
3. altijd
4. een werkwoord

Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?

Dat heb je echt geweldig gedaan!

1. Juist
2. Onjuist

Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?

Het amsterdamse waterlooplein ligt in het centrum.

1. Juist
2. Onjuist

Ik luister... gisteren de hele dag naar muziek.
welke is juist?

1. de
2. te
3. den
4. ten

Een persoonsvorm eindigt soms op -dt in de verleden tijd.

1. juist
2. onjuist

Mijn ouders........(besluiten) woensdag eten te bestellen.
welke is juist?

1. besluitte
2. beslotten
3. besluide
4. besloten

Hieronder staan 3 voegwoorden.
Wat is geen voegwoord.

1. maar
2. want
3. en
4. denken

Vul het juiste voegwoord in.

Ik ga winkelen,.... ik heb nieuwe broeken nodig.

1. maar
2. doordat
3. want
4. dus

Vul het juiste voegwoord in.

Mijn oma is jarig,...... we gaan op visite.

1. maar
2. dus
3. want
4. terwijl

Ik ga een voldoende halen voor mijn toets.

1. ja
2. nee
3. misschien
4. ik ga mijn best doen!