Week 37 taalverzorging verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

 taalverzorging

Verwijswoorden 

die/deze/dit/dat

• Naar het-woorden verwijs je met dit of dat.
• Naar de-woorden verwijs je met deze of die. 
• Het maakt vervolgens niet uit welke van die twee je kiest. 

waarmee en met wie

• Verwijswoorden zoals waarmee, waaronder en waardoor verwijzen naar dingen en dieren.  
• Verwijswoorden zoals met wie, door wie, voor wie en tegen wie verwijzen naar personen. 

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''

1. dat
2. dit
3. deze
4. die

''De jongen ... Juliette staat te wachten, is de vriend van haar zus.''

1. wat
2. waarmee
3. op wie
4. waarop

''De eenzame man had niemand ... hij kon bouwen.''

1. waarop
2. waarmee
3. op wie
4. met wie

"De fiets ... ik naar het station reed, had een lekke band."

1. op wie
2. met wie
3. waarop
4. op welke

"Dat is het paard ... Hanneke kampioen is geworden."

1. met wie
2. waar
3. waarmee
4. op wie

"De docent ... ik altijd kan lachen."

1. met wie
2. waarmee

Wat is geen veel voorkomende tweelingfout?

1. Liggen/leggen
2. kennen/kunnen
3. omdat/doordat
4. vandaag/morgen

Wat zijn tweelingfouten?

1. Wanneer je van twee woorden die veel op elkaar lijken het verkeerde woord gebruikt.
2. Twee woorden die in vorm of betekenis erg op elkaar lijken.
3. Wanneer je twee woorden met elkaar verwart.
4. Twee synoniemen door elkaar halen.