Scheikunde 2 - Oefentoets

• Scheikunde
• MBO
• Studiejaar 1

Scheikunde 2 - Oefentoets

Wat moet je kennen/kunnen voor de toets?

Jij:

• Kunt uitleggen op welke wijze een atoom is opgebouwd (kern, elektronenwolk)
  
• Kent de verschillende elektronenschillen
• Kunt aangeven hoeveel protonen een bepaald atoom of ion bevat
  
• Kunt aangeven hoeveel neutronen een bepaald atoom of ion bevat
  
• Kunt aangeven hoeveel elektronen een bepaald atoom of ion bevat
  
• Kunt de definitie van een isotoop geven
• Kunt uitleggen op welke wijze een atoombinding ontstaat tussen moleculen
  
• Kunt de definitie geven van covalentie
  
• Kunt de covalentie geven van H, O, N, C
• Kunt de verschillen benoemen tussen een atoombinding, ionbinding en metaalbinding
  
• Kunt uitleggen wat een vanderwaalsbinding (molecuulbinding) is

Wat moet je kennen/kunnen voor de toets?

Hoe kun je je voorbereiden?

• Doornemen LessonUps
• Maken oefenvragen & oefenopdrachten uit LessonUp en behorend bij de lessen
• Maken oefentoets

Les 1 - 

Opbouw van atoom en ion

Leerdoelen

Jij:

• Kunt uitleggen op welke wijze een atoom is opgebouwd (kern, elektronenwolk)
  
• Kent de verschillende elektronenschillen
  

Oefenen

Geef aan of de weergegeven stoffen ionen, atomen, elementen, moleculen of verbindingen zijn door kruisjes te zetten in de juiste vakjes

	Atoom	Element	Molecuul	Verbinding
NaCl
K
H2
C

Atoom, element, molecuul en verbinding

Atoom = Kleinste deeltje dat kan worden onderscheiden, 1 deeltje

Element = 1 soort deeltjes

Molecuul = 2 of meer deeltjes aan elkaar

Verbinding = 2 of meerdere soorten deeltjes aan elkaar

Atoom: kleinste deeltje van een element, een deeltje dat chemisch niet gesplitst kan worden. Elk atoomsoort heeft een eigen symbool, zie binas tabel 38.

Elementen: zuivere stoffen die chemisch niet ontleed kunnen worden. Er zijn 92 elementen in de natuur.

Ion:

Verbinding: Wanneer verschillende atomen tot een molecuul zich verenigen ontstaat er een nieuwe stof met nieuwe eigenschappen --> een verbinding. Bijvoorbeeld de verbinding water bestaat uit 2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom.

We kunnen een molecuul met een symbool aanduiden in een formule. Dat noemen we een molecuulformule: dat is het symbool dat het aantal en de soort atomen in een molecuul weergeeft. Bijv. H2O

Moleculen: bestaan uit twee of meer atomen die met elkaar verbonden zijn. Het aantal atomen bepaald of een molecuul groot of klein is. Bijvoorbeeld O2, bestaat uit twee zuurstofatomen.  

Oefenen

Geef aan of de weergegeven stoffen ionen, atomen, elementen, moleculen of verbindingen zijn door kruisjes te zetten in de juiste vakjes

	Atoom	Element	Molecuul	Verbinding
NaCl			x	x
K	x	x
H2		x	x
C	x	x

Vul in voor jezelf:

a. De bouwstenen van moleculen worden ....................... genoemd.

b. Er zijn iets meer dan ................... verschillende atomen.

c. Een atoom bestaat uit een ............ met daaromheen van een aantal elektronen.

d. De .............. is opgebouwd uit twee soorten deeltjes: ............ en neutronen.

Vul in voor jezelf:

a. De bouwstenen van moleculen worden atomen genoemd.

b. Er zijn iets meer dan honderd verschillende atomen.

c. Een atoom bestaat uit een kern met daaromheen van een aantal elektronen.

d. De kern is opgebouwd uit twee soorten deeltjes: protonen en neutronen.

Wanneer noem je een atoom nu een ion?

Welk type deeltje(s) kunnen in een atoomkern voorkomen?

1. Protonen en elektronen
2. Protonen, elektronen en neutronen
3. Neutronen en elektronen
4. Protonen en neutronen

Welk type deeltjes in het atoom bepaalt welk atoomsoort het is?

Een negatief geladen ion bevat:

1. Meer protonen dan elektronen
2. Meer elektronen dan protonen
3. Dit kun je niet weten

Gebruik Binas tabel 99: Een atoom bevat 16 protonen en 18 neutronen, dit atoom is:

1. Zwavel, S
2. Argon, Ar
3. Seleen, Se
4. Zuurstof, O

Massagetal =

1. Aantal protonen
2. Aantal neutronen
3. Aantal protonen - aantal elektronen
4. Aantal protonen + aantal neutronen

Lading ion =

1. Aantal protonen - aantal elektronen
2. Aantal protonen - aantal neutronen
3. Aantal elektronen- aantal protonen
4. Aantal elektronen

Welke van de volgende uitspraken over het atoommodel van Bohr is correct?

1. Elektronen bewegen willekeurig door de atoomkern.
2. Elektronen bewegen in vaste banen (schillen) rond de kern.
3. Protonen en neutronen bewegen in cirkelbanen rond de kern.
4. Het atoommodel van Bohr verklaart het gedrag van alle elementen perfect.

Les 2 - 

Opbouw van atoom en ion

Leerdoelen

Jij:

• Kunt aangeven hoeveel protonen een bepaald atoom of ion bevat
  
• Kunt aangeven hoeveel neutronen een bepaald atoom of ion bevat
  
• Kunt aangeven hoeveel elektronen een bepaald atoom of ion bevat
  
• Kunt de definitie van een isotoop geven

De meeste koolstofatomen hebben 6 protonen en 6 neutronen in de kern. Wat is het massagetal van dit atoom?

12

Hiernaast staat een goud atoom (Au). Het massagetal van dit atoom is 197.

Hoeveel neutronen bevat dit atoom? (gebruik je Periodiek Systeem)

Massagetal is 197 (aantal protonen + neutronen)

Atoomnummer is 79 (aantal protonen)

Neutronen = massagetal - atoomnummer

Neutronen = 197 - 79 = 118 neutronen

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen bevat
Cl-

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen bevat
K+

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen bevat
N

Geef de definitie van een isotoop

Geef een voorbeeld van een isotoop

Les 3 - 

Atoombinding & covalentie

Leerdoelen

Jij:

• Kunt uitleggen op welke wijze een atoombinding ontstaat tussen moleculen
  
• Kunt de definitie geven van covalentie
  
• Kunt de covalentie geven van H, O, N, C

Wat wordt bedoeld met een atoombinding?

1. Een binding waarbij elektronen worden uitgewisseld tussen atomen
2. Een binding tussen een metaal en een niet-metaal
3. Een binding waarbij twee niet-metalen elektronen delen
4. Een binding waarbij atomen vastzitten door aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen

Wat is een polaire atoombinding?

1. Een binding waarbij gedeelde elektronen ongelijk verdeeld zijn
2. Een binding waarbij de ladingen helemaal worden overgedragen
3. Een binding tussen metalen
4. Een binding zonder verschil in elektronegativiteit

In welk molecuul zit een polaire atoombinding?

1. O₂
2. H₂O
3. Cl₂
4. N₂

Wat betekent covalentie?

1. Het aantal elektronen in de kern
2. Het verschil in massa tussen twee atomen
3. Het aantal lagen elektronen om de kern
4. Het aantal bindingen dat een atoom kan vormen

Wat gebeurt er met de elektronen van de atomen tijdens het vormen van een atoombinding?

1. Ze worden volledig overgedragen van het ene atoom naar het andere.
2. Ze worden gedeeld tussen de atomen.
3. Ze verdwijnen.

Wat is de covalentie van stikstof (N)?

1. 1
2. 2
3. 3

Leg uit waarom de covalentie van koolstof (C) vier is en geef een voorbeeld van een molecuul waarin koolstof vier bindingen vormt.

Les 4 - Ionbinding, metaalbinding & vanderWaalsbinding

Leerdoelen

Jij:

• Kunt de verschillen benoemen tussen een atoombinding, ionbinding en metaalbinding
  
• Kunt uitleggen wat een vanderwaalsbinding (molecuulbinding) is
  

Welke uitspraak klopt het best over een atoombinding?

1. Elektronen worden volledig overgedragen van het ene naar het andere atoom
2. Elektronen bewegen vrij tussen positieve ionen
3. Atomen delen elektronen met elkaar
4. Er is geen sprake van interactie tussen atomen

zuivere atoom (covalente) 

binding

apolaire atoom-

binding

polaire atoom-

binding

ion-

binding

Cl - Cl

I - Cl

H - Cl

Na - Cl

Wat is een typisch kenmerk van een ionbinding?

1. De binding komt alleen voor tussen niet-metalen
2. Er is een sterke aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen
3. Elektronen worden gedeeld tussen twee atomen
4. De binding ontstaat door overlappende atoomkernen

Wat is een belangrijk verschil tussen een metaalbinding en een atoombinding?

1. Een metaalbinding komt alleen voor tussen niet-metalen
2. Bij een metaalbinding worden elektronen gedeeld in paren
3. Bij een metaalbinding bewegen elektronen vrij tussen de positieve ionen
4. Een atoombinding is altijd sterker dan een metaalbinding

Wat is een vanderwaalsbinding?

1. Een sterke binding tussen atomen in een molecuul
2. Een zwakke binding tussen moleculen
3. Een binding die alleen voorkomt in metalen
4. Een ionaire aantrekkingskracht tussen geladen deeltjes

Welke van de onderstaande bindingen is het zwakst?

1. Atoombinding
2. Ionbinding
3. Metaalbinding
4. VanderWaalsbinding

In welke situatie speelt de vanderwaalsbinding een belangrijke rol?

1. Tussen zuurstofatomen in een zuurstofmolecuul
2. Tussen zuurstofatomen in een zuurstofmolecuul
3. In de kern van een atoom
4. Tussen verschillende watermoleculen onderling

Welke binding verbreek
je tijdens het koken van
een moleculaire stof?

1. atoombinding
2. vanderwaalsbinding
3. vanderwaalsbinding én atoombinding

Succes met de voorbereiding

op de toets!