Als er een vorm van de werkwoorden zijn, worden, blijven, blijken, lijken of schijnen in een zin staat, is er altijd sprake van een naamwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
1 / 25
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Als er een vorm van de werkwoorden zijn, worden, blijven, blijken, lijken of schijnen in een zin staat, is er altijd sprake van een naamwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
Slide 1 - Quiz
In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan ook een lijdend voorwerp staan.
A
juist
B
onjuist
Slide 2 - Quiz
Een werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
Als een enkelvoudige zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord bevat, dan is dat werkwoord een zelfstandig werkwoord.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quiz
Een zin kan meerdere hulpwerkwoorden bevatten.
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quiz
In een enkelvoudige zin kunnen nooit tegelijk een zelfstandig werkwoord en een koppelwerkwoord voorkomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk deel in deze zin?
In zo'n situatie / lijkt / elke speler / de winnaar / te worden.
A
lijkt
B
lijkt te worden
C
lijkt [de winnaar]
D
lijkt [de winnaar] te worden
Slide 7 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk deel in deze zin?
Blijft / je zus / komende jaren / fotomodel?
A
blijft
B
blijft [fotomodel]
Slide 8 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?
Over de kwaliteit van uw producten / zijn / wij / altijd / zeer tevreden / geweest.
A
[tevreden]
B
[zeer tevreden]
C
zijn
D
zijn geweest
Slide 9 - Quiz
Heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)? Na de overstroming / bleek / het huis / geheel onbewoonbaar / te zijn geworden.
A
WG
B
NG
Slide 10 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?
De nieuwe buurman / blijkt / een collega van mijn vader / te zijn.
A
blijkt
B
blijkt te zijn
C
[een collega]
D
[een collega van mijn vader]
Slide 11 - Quiz
Heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)? De nette directeur / schijnt / in zijn vrije tijd / een fantastische clown / te zijn.
A
WG
B
NG
Slide 12 - Quiz
Heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)? De docent / schijnt / de toetsen / snel / na te kijken.
A
WG
B
NG
Slide 13 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Dat meisje zou ik graag beter leren kennen.
A
zou
B
zou leren
C
zou beter leren
D
zou leren kennen
Slide 14 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Mogen wij vanavond bij u blijven slapen?
A
mogen
B
mogen blijven slapen
C
mogen blijven
D
Er is geen WG
Slide 15 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin? Mijn kleine broertje /is /absoluut/ de grappigste peuter op aarde!
A
is [mijn kleine broertje]
B
is [absoluut]
C
is [de grappigste peuter op aarde]
D
is [absoluut] mijn kleine broertje
Slide 16 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin? De verdachte man / is / een bekende van de politie.
A
is [de verdachte man]
B
is [een bekende van de politie]
C
is
D
Er is geen NG
Slide 17 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin? De opgeslagen spullen / bleken/ te zwaar / te zijn / voor de verhuizers.
A
bleken [de opgeslagen spullen]
B
bleken [te zwaar]
C
bleken [te zwaar te zijn]
D
bleken [te zwaar] te zijn
Slide 18 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin? De geopereerde patiënt / moest / een nacht / in het ziekenhuis / blijven.
A
moest [een nacht]
B
moest [een nacht] blijven
C
moest [in het ziekenhuis] blijven
D
Er is geen NG
Slide 19 - Quiz
Wat zijn de hulpwerkwoorden?
De buren zullen toch niet de hele nacht blijven feestvieren?
A
zullen
B
zullen blijven
C
zullen blijven feestvieren
D
feestvieren
Slide 20 - Quiz
Wat zijn de hulpwerkwoorden?
Gedurende het proefwerk waren de leerlingen allemaal muisstil.
A
waren
B
geen hulpwerkwoord
Slide 21 - Quiz
Wat zijn de zelfstandige werkwoorden?
In Nederland mogen tweedeklassers nog altijd de schoolarts bezoeken.
A
mogen
B
bezoeken
C
mogen bezoeken
Slide 22 - Quiz
Wat zijn de koppelwerkwoorden?
Volgens onderzoek zijn de meeste coronapatiënten mannen.
A
zijn
B
geen koppelwerkwoord
Slide 23 - Quiz
Wat zijn de zelfstandige werkwoorden?
Mijn vader werkt als filiaalmanager van een drogisterij.
A
werkt
B
geen zelfstandig werkwoord
Slide 24 - Quiz
Wat zijn de koppelwerkwoorden?
Langs de rivier waren verliefde paartjes onder de treurwilgen aan het picknicken.