2.4 Sterke werkwoorden met a/ä en e/i Wechsel

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?
  • zwakke werkwoorden  >  regelmatig
     (bijv. wohnen, heißen, reden, antworten, atmen)
  • sterke werkwoorden  >  lopen- liep 
     (bijv. fahren, kommen, lesen)
  • onregelmatige werkwoorden, o.a.
     - haben, sein, werden
     - modale werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, zwakke niet.
B
zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, sterke niet.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Diapositive

Sleep de juiste werkwoorden naar de juiste tabel.
Welke zijn zwak en welke zijn sterk?
ich mache    wir machen
du machst    ihr macht
er macht      Sie/sie machen
ich fahre   wir fahren
du fährst   ihr fahrt
er fährt     Sie/sie fahren
anfangen
arbeiten
brauchen
fallen
halten
kaufen
lassen
lernen

Slide 5 - Question de remorquage

Schrijf de uitgangen onder elkaar op van de sterke werkwoorden

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Sterke werkwoorden.

Sterke werkwoorden met een
-a- in de stam.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a ->ä
B
a-> i
C
er verandert niets

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging?
fahren - Du
A
fahrst
B
fährt
C
fährest
D
fährst

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in.
fallen - Er
A
fallt
B
fält
C
fällt

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in:
Usain ....... sehr schnell.
A
lauft
B
läuft
C
läufst

Slide 13 - Quiz

Sterke werkwoorden.

Sterke werkwoorden met een
-e- in de stam.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

E/i-Wechsel

De 'e' verandert bij du & er/sie/es in een i of in ie.

* werkwoorden met een korte e (helfen) -> i
* werkwoorden met een lange e (sehen) -> ie

Slide 16 - Diapositive

E/i-Wechsel
(2 uitzonderingen)
1. De sterke ww geben en nehmen  
    hebben een lange klank, maar krijgen een i 
    ipv een ie.
   nehmen - du nimmst, er nimmt
   geben - du gibst, er gibt
2. De sterke ww gehen en (ver)stehen 
     hebben geen e/i-Wechsel. 
    gehen -  du gehst, er geht
    stehen - du sehst, er steht

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Bij sterke werkwoorden verandert met een korte e-klank:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 20 - Quiz

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Onkel .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 22 - Quiz

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 23 - Quiz

Du ......... mir ein Geschenk.
A
gebst
B
gibst
C
gibt

Slide 24 - Quiz

Meine Tante ........... uns mit.
A
nimmt
B
nihmt
C
nehmt
D
nimt

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Übung macht den Meister
Je gaat met één van de twee links op
de volgende pagina oefenen.
Vind je het lastig? 
Gebruik de andere slide dan als extra oefening

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien

Slide 29 - Lien