Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Lezen en luisteren
Nederlands
Bouwsteen 3
inleiding, kern, slot
Samenhang
Slide 1 - Diapositive
Terugblik
les 1: tekstsoorten en tekstdoelen
les 2: onderwerp en hoofdgedachte
Leesstrategieën
Tip: planning en een samenvatting van de theorie
-> staat in Teams, kanaal Nederlans, bestanden
Slide 2 - Diapositive
Doel
* Je kunt kenmerken en functies beschrijven van de tekstdelen inleiding, kern, slot.
* Je kunt verbanden en signaalwoorden benoemen.
* Je kunt de verbanden in verschillende teksten aanwijzen en de functie ervan benoemen.
Slide 3 - Diapositive
Tekstindeling
Een tekst in bijna altijd ingedeeld in een inleiding, middenstuk en slot.
Inleiding: De inleiding is het begin van een tekst. De schrijver kondigt het onderwerp van de tekst aan en probeert de lezer nieuwsgierig te maken naar het vervolg van de tekst.
vaak 1 alinea
Slide 4 - Diapositive
Middenstuk
In het middenstuk wordt het onderwerp uitgewerkt in deelonderwerpen. Deze alinea's worden gemaakt op basis van deelonderwerpen: bij elk nieuw deelonderwerp een nieuwe alinea.
Eventueel staan er in het middenstuk tussenkopjes. Tussenkopjes geven een aanwijzing voor de inhoud van een alinea.
Slide 5 - Diapositive
Slot
In het slot sluit de schrijver de tekst af.
In veel gevallen komt de schrijver in het slot terug op de inleiding. Bijvoorbeeld door in het slot antwoord te geven op een vraag die in de inleiding gesteld werd.
Het slot is vaak een samenvatting (informatieve tekst) of een conclusie (betoog).
1 of meerdere alinea's.
Slide 6 - Diapositive
Vragen bij de tekst.
1. Wat is het onderwerp van de tekst? En de hoofdgedachte?
2. Wat is de bron van deze tekst?
3. Wat valt je op aan de plaatjes?
4. Uit welke alinea's bestaat de inleiding?
5. Uit welke alinea's bestaat het slot? Hoe weet je dat?
6. Wat is het voor soort tekst?
Slide 7 - Diapositive
nederlandsindeonderbouw.weebly.com
Slide 8 - Lien
Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
Slide 9 - Quiz
Aan het einde van een tekst staat: dus we gaan nooit meer met de auto op vakantie.
Welke manier van afsluiten heeft de schrijver hier gebruikt?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Slotsom
D
Oplossing
Slide 10 - Quiz
Welk onderdeel mist vaak bij een nieuwsbericht uit de krant?
A
Inleiding
B
kern
C
slot
D
goede lay-out
Slide 11 - Quiz
Hieronder staan functies die een inleiding kan hebben. Welke functies heeft de inleiding altijd? (Meerdere antwoorden zijn goed.)
A
samenvatting geven
B
aanleiding noemen
C
aandacht trekken
D
vooruit blikken
Slide 12 - Quiz
Samenhang
Zinnen en alinea's in een tekst hebben iets met elkaar te maken: ze hangen samen.
Een schrijver gebruikt woorden en zinnen om deze samenhang duidelijk te maken door gebruik van signaalwoorden.
Als je deze tijdens het lezen herkent, begrijp je de tekst beter.
Slide 13 - Diapositive
Tekstverbanden en signaalwoorden
De bouwstenen van een tekst worden door tekstverbanden aan elkaar verbonden. De schrijver gebruikt hiervoor signaalwoorden.
Een signaalwoord is een verbindingswoord.
Signaalwoorden maken duidelijk wat tekstdelen met elkaar te maken hebben. Ze geven het verband aan tussen zinsdelen en alinea's.
Slide 14 - Diapositive
Tekstverbanden
opsomming
tegenstelling
toelichting
doel-middel
oorzaak-gevolg
signaalwoorden
ten eerste, vervolgens, ook, bovendien, daarnaast
maar, echter, toch, desondanks, daar staat tegenover
bijvoorbeeld, zoals, zo, neem nou
daarvoor, zodat, om.....te
daardoor, waardoor, als gevolg van
Slide 15 - Diapositive
Bijvoorbeeld: volgorde van tijd
Mijn zoon had dit weekend eerst een voetbalwedstrijd. Daarna had hij een verjaardagsfeestje en vervolgens mocht hij bij een vriend logeren.
Signaalwoorden:
eerst, daarna, vervolgens, vroeger, nu, toen
Slide 16 - Diapositive
Voorbeeld: tegenstelling
Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.
Signaalwoorden:
tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.
Slide 17 - Diapositive
Voorbeeld: oorzaak-gevolg
Morgen gaan we schaatsen, want het heeft gevroren.
Signaalwoorden:
doordat, omdat, want, waardoor, daarom
Slide 18 - Diapositive
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden
Slide 19 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld
Slide 20 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 21 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
We begonnen met tien mensen, toen melden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Volgorde van tijd
Slide 22 - Quiz
"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen." Welk verband kom je hierboven tegen?