Week 3 klas 1

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Indeling tekst : 
titel
  • De titel verraadt al veel
  • Het trekt de aandacht; ga je de tekst lezen of niet?
  • De titel noemt vaak al het onderwerp

Slide 2 - Diapositive

Indeling tekst: inleiding
  • Eerste deel van de tekst
  • Het onderwerp wordt geïntroduceerd
  • Vanaf de eerste zinnen weet je waarover de tekst gaat
  • Bestaat meestal uit één alinea

Slide 3 - Diapositive

Indeling tekst: middenstuk
  • De verschillende kanten van een onderwerp komen aan de orde
  • Dit gebeurt met behulp van deelonderwerpen
  • Bijvoorbeeld: een tekst over phishing
  • Deelonderwerpen kunnen dan zijn: gevaarlijke e-mails, criminaliteit, financiële schade, aangifte doen bij de politie, etc.

Slide 4 - Diapositive

Wat is een deelonderwerp?
A
Verschillende dingen die over het onderwerp verteld worden.
B
Als er 2 onderwerpen in een tekst zitten.
C
Als de tekst niet echt een onderwerp heeft.
D
Een ander woord voor onderwerp.

Slide 5 - Quiz

Indeling tekst: slot
  • Laatste alinea van een tekst
  • Het belangrijkste uit de tekst wordt nog eens herhaald of samengevat

Slide 6 - Diapositive

Waar vind je de deelonderwerpen in een tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot

Slide 8 - Quiz

In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 9 - Quiz

Inleiding
Middenstuk
Slot
Dit deel is opgedeeld in alinea's 
Het onderwerp wordt benoemd
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt
Aandachttrekker: er wordt bijv. een vraag gesteld of een probleem besproken.
Een samenvatting van de tekst
Er wordt bijv. een vraag beantwoord of een oplossing bij een probleem besproken.
De tekst wordt stap voor stap uitgewerkt

Een conclusie 

Slide 10 - Question de remorquage

Slide 11 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde van deze tekst?

Slide 12 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde van de tekst?
A
A-B-C-D
B
B-C-D-A
C
D-A-C-B
D
C-D-A-B

Slide 13 - Quiz

Theorie; deelonderwerpen
-> Verschillende kanten van een onderwerp die in een tekst aan bod komen.

Bijvoorbeeld:
  • Onderwerp van een tekst is "schilderen".
  • Deelonderwerpen zijn: schoonmaken, repareren, grondverf aanbrengen, aflakken

Slide 14 - Diapositive

Voorbeeld

Slide 15 - Diapositive

Deelonderwerpen herkennen
Lees de titel en de inleiding; stel vast wat het onderwerp is.
Bekijk de lay-out van de tekst.
Soms geven witregels de scheiding tussen de deelonderwerpen aan.
Soms staan er tussenkoppen boven de deelonderwerpen.
Lees bij twijfel de eerste en/of laatste zin van een alinea om vast te stellen waar een nieuw deelonderwerp begint.

Slide 16 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 17 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

Verbinden zinnen of alinea’s met elkaar.

Het zijn woorden die aangeven wat voor verband er tussen de verschillende alinea’s of zinnen bestaat.

Signaalwoorden helpen de lezer, geven structuur aan de tekst en zorgen voor samenhang tussen alinea’s.
 Welk signaalwoord er gebruikt wordt, ligt aan het soort tekstverband.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?


1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 24 - Diapositive

Signaalwoorden op een rij
Reden of argument
daarom, omdat, derhalve, aangezien, namelijk.
tegenstelling
maar, echter, desondanks, hoewel, toch
conclusie
dus, hieruit volgt, kortom.
oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, waardoor, zodat

Slide 25 - Diapositive

Reden/argument
Tegenstelling
Conclusie
Oorzaak-gevolg
Maar
Doordat
Omdat
Kortom
Zodat
Hoewel
Dus
Namelijk

Slide 26 - Question de remorquage

Signaalwoorden

Slide 27 - Carte mentale

Slide 28 - Lien