HA1: Kapitel 2: intro der, die, das

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Kapitel 2

der, die, das

De woorden DE, HET en EEN zijn:

1. lidwoorden
2. voorzetsels
3. onpersoonlijke voornaamwoorden
4. eigennamen

Welke lidwoorden ken je in het Duits?

1. der
2. die
3. das
4. der - die - das

Theorie

lidwoorden, der, die, das

und jetzt du!

Het lidwoord ' der ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden en die zijn:

1. vrouwelijk
2. onzijdig
3. meervoud
4. mannelijk

Het lidwoord ' die ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden en die zijn:

1. mannelijk
2. onzijdig
3. vrouwelijk
4. vrouwelijk en meervoud

Het lidwoord ' das ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden en die zijn:

1. mannelijk
2. onzijdig
3. meervoud
4. vrouwelijk

Wat zet je voor "Vater"?
(der, die of das?)

Noem een woord waar je
"die" voor kunt zetten (mag in het Nederlands)

Wat zet je voor "Mutter"?
(der, die of das?)

1. die
2. das
3. der

Wat zet je voor "Kuh"?

1. der
2. die
3. das

Wat zet je voor "Schwester"?

1. der
2. die
3. das

Wat zet je voor "Kinder"?

1. der
2. die
3. das

Wat zet je voor "Kater"?

1. der
2. die
3. das

Wat zet je voor "Haus"?

1. der
2. die
3. das

Wat zet je voor "Autos"?

1. der
2. die
3. das

Evaluatie

Wat is het verschil tussen der/die/das?