Dinsdag 20.12.22

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Was machen wir heute?

• Klassenarbeit- Wir wiederholen die Themen
• Die DDR

Klassenarbeit

Trabitour – Kapitel 4 Grammatica: · bezittelijk voornaamwoord · kloktijden · datum (rangtelwoord) Herhaling Grammatica: · vraagwoorden · telwoorden · haben, sein · modaal werkwoord * persoonlijk voornaamwoord Woorden & zinnen: · Wörterliste A, B, DF & G (Seite 140 & 141) · Plauderecke C & H (Seite 142) Landeskunde: Prüfungswoche 1

· Freizeit, Sport & Hobby in den DACH-Ländern

Taaltaak die DDR Je krijgt tijdes de PW week in je proefwerk een tekst over de DDR. De vragen bij deze tekst moet je beantwoorden. Deze leestekst is onderdeel van je proefwerk en telt mee in het cijfer van het proefwerk. De gemaakt opdrachten in periode 2 & de leestekst van de PW week komen in je mapje.

1. Vertaal de onderstaande zinnen: 

1. Ik rijd paard.
2. Skiën is eenvoudig.
3. De toeschouwer doet mee.
4. De sporttas staat in het (im) zwembad.
5. Jij zwemt  op maandag in de (im) vereniging 
6. Ik en mijn team schaatsen regelmatig. 
7. Op zondag en op zaterdag ga ik vissen. 
8. Jullie gaan naar het bioscoop en dromen.  
9. Bilde jetzt deinen eigenen Satz mit mindestens 5 Wörtern. Achte auf die Grammatik

1. Vertaal de onderstaande zinnen: 

1. Ich reite
2. Ski fahren ist einfach 
3. Der Zuschauer macht mit.
4. Der Turnbeutel steht im Schwimmbad
5. Du schwimmst am Montag im Verein
6. Am Sonntag und am Samstag gehe ich angeln
7. Ihr geht ins Kino und träumt.

1. Vertaal de onderstaande zinnen: 

1. Ik kan op donderdag paard rijden.
2. Hij mag niet wielrennen.
3. Hij vindt zijn hobby leuk en hij peelt piano. 
4. Jij moet zwemen en jij oefent regelmatig het drummen. 
5.  Mijn Hobby heb ik nodig en wil ik mijn moeder niet teleurstellen. 

Übersetze die Sätze ins Deutsche

1. Ich kann am Donnerstag reiten
2.  Er darf nicht Rennrad fahren
3. Er mag sein Hobby und spielt Klavier 
4. Du sollst schwimmen und du übst regelmäßig Schlagzeug spielen
5. Mein Hobby brauche ich und ich will meine Mutter nicht enttäuschen. 

Een dag uit het leven van de familie ...

Kies individueel een samenstelling van de familie ... 

Maak een lijstje met tijdstippen  van de dag waarop een of meer leden van het gezin iets doen. Je mag de namen van het gezin er bij zetten. 

Vertel elkaar wat er op elk tijdstip met de familieleden gebeurt of wat zij doen. Stel elkaar vragen waarin je meer uitleg vraagt. 

Weihnachten

Aufgabe 1

1. B

2. B

3. C

4. D

5. B

6. C

7. B

8. D

Aufgabe 2

Aufgabe 3

Adventszeit

Räuchermännchen, Weihnachtspyramiden mit Kerzen Nussknacker; Tannenzweige und Weihnachtliche Motive; Schneeflocken aus Papier. Socken oder Stiefeln für den Nikolaus

Aufgabe 4

6. Dezember: Nikolaustag

b 24. Dezember: Heiligabend

c 31. Dezember: Silvester

d 1. Januar: Neujahr.

Aufgabe 5

Es weihnachtet; Weihnachten ; Weihnachtsfest ;Vorweihnachtliche Zeit; Weihnachtsschmuck

Weihnachtliche Motive ; Weihnachtsplätzchen

Weihnachtsmarkt; Weihnachtskuchen

Weihnachtsstollen; Weihnachtsmann; Weihnachtsbaum

Weihnachtslieder; Weihnachtskrippe

Aufgabe 6

1. Schneeflocken 2. Glühwein

3. Adventskranz

4. Lebkuchen

5. Socken

6. Tannenzweige

7. Basteln

8. Weihnachtskrippe

Aufgabe 7

1. a

2. G

3. E

4. f

5. H

6. D

7. c

8. b

Sinds wanneer hangen mensen kerstballen in de kerstboom?

1. Mitten des 18. Jahrhunderts
2. Mitten des 19. Jahrhunderts
3. Am Ende des 18. Jahrhundert
4. Am Ende des 19. Jahrhundert

Wanneer wordt de kerstboom in Duitsland meestal opgetuigd?

1. In de middag van 23 december
2. In de middag van 24 december
3. In de middag van 22 december
4. In de middag van 25 december

In hoeveel talen is het lied 'Stille nacht heilige nacht' vertaald?

1. 50
2. 100
3. 500
4. 300

 Weihnachten Quiz

Wie viele Fenster (raampjes) hat ein Adventkalender?

1. 12
2. 20
3. 24
4. 4

Welche Tiere standen bei der Geburt (geboorte) Jesu im Stall?

1. Ochs und Esel (Os en Ezel)
2. zwei Schafe (schapen)
3. zwei Kamele (kamelen)
4. Elefant und Giraffe (olifant en giraffe)

Welche Tiere ziehen (trekken) den Schlitten (slee) des Weihnachtsmannes?

1. Schlittenhunde
2. Ponys
3. Rentiere
4. Pferde

Wie viele Kerzen (kaarsen) können heutzutage (tegenwoordig) am Adventkranz brennen?

1. 24
2. 4
3. 20
4. 12

Wie alt ist das lied 'Stille Nacht heilige Nacht'?

1. 32 jaar oud
2. 109 jaar oud
3. 303 jaar oud
4. 202 jaar oud

Im Norden Deutschlands kommt meistens der/das ......

1. der Weihnachtsmann
2. das Christkind

Wähle die richtige Kombination

Weihnachtsbaum

Weihnachtskugel

die Geschenken

der Weihnachtsmann

Kerzen

Schnee

Wörter DF und G in 10 Minuten

Wir machen jetzt Übungen zu Wörtern DF und G; 

Übung 23 Seite 129 und 26 Seite 132 - Danach lenen wir diese Wörter 

Mache auch Grammatik Übung 15 Seite 124

Welche Wörter hast du schon gelernt? Ein kleiner Test 

https:

https:

https:

https:

www.hueber.de

Weihnachten

Was weißt du noch über Weihnachten? 

Der Dieb vom Tannenhof

Wörter A Seite 140 - 141

Ihr sprecht nach und ich lese vor. Dann sollt ihr mir nachsprechen. Nach dem Nachsprechen sollt ihr in 5 Minuten soviel wie möglich von diesen Wörtern lernen. Wer hat die meiste Wörter gelernt? 

Übung 5

Mach' jetzt Übung 4 und 5

Übung 5

1 Freeclimbing ist sehr gefährlich.

2 Dafür muss man sehr mutig sein.

3 Eigentlich bin ich ziemlich vorsichtig.

4 Aber der Ausflug in die Berge war fantastisch!

5 Meine Freunde sind mir sehr ähnlich.

6 Auch sie träumen von einer Karriere als Bergsteiger.

Wörter B Seite 140 - 141

Ihr sprecht nach und ich lese vor. Dann sollt ihr mir nachsprechen. Nach dem Nachsprechen sollt ihr in 5 Minuten soviel wie möglich von diesen Wörtern lernen. Wer hat die meiste Wörter gelernt? 

Jetzt

 Bilde jetzt mit den Wörtern A aus Kapitel 4, 10 Sätze. Achte hier auf die Grammatik 

Übung 4

Übung 4

Yvonne - Freeclimbing

Irene - Reiten

Tobias - Skispringen

Thilo - Sport im Watt

Sandra - Rhönradturnen

Mark - Autosport

Een dag uit het leven van de familie ...

Kies individueel een samenstelling van de familie ... 

Maak een lijstje met tijdstippen  van de dag waarop een of meer leden van het gezin iets doen. Je mag de namen van het gezin er bij zetten. 

Vertel elkaar wat er op elk tijdstip met de familieleden gebeurt of wat zij doen. Stel elkaar vragen waarin je meer uitleg vraagt. 

Hausaufgaben 

• Du lernst Wörter B - Mache auch ein Memory Spiel 
• Du wiederholst Wörter A
• Du wiederholst Grammatik (alle Verben, die du bis jetzt gelernt hast)
• Du bereitest Aufgabe 12 Seite 121 vor.