M1 periode 4 week 7

Online lessen: regels
  • Je bent op tijd (later dan 5 minuten = absent).
  • Je hebt de camera de hele les aanstaan, anders sta je op 'absent' (deze regel is vastgelegd door de directie).
  • Je geluid is gedempt, tenzij de docent iets vraagt.
  • Vragen stel je in de chat. 
  • Je doet actief mee met de les, logt in bij LessonUp en geeft antwoorden als dat gevraagd wordt. 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Online lessen: regels
  • Je bent op tijd (later dan 5 minuten = absent).
  • Je hebt de camera de hele les aanstaan, anders sta je op 'absent' (deze regel is vastgelegd door de directie).
  • Je geluid is gedempt, tenzij de docent iets vraagt.
  • Vragen stel je in de chat. 
  • Je doet actief mee met de les, logt in bij LessonUp en geeft antwoorden als dat gevraagd wordt. 

Slide 1 - Diapositive

Week 23- Grammar Revision
Today's mission:
Grammar Revision: 
  • present simple / present continuous
  • much  / many

Slide 2 - Diapositive

Grammar revision: present simple / present continous

De present simple gebruik je voor: 
Feiten, gewoonten en regelmatigheden.

De present continuous gebruik je voor:
Dingen die nu aan de gang zijn / die nu bezig zijn.

Slide 3 - Diapositive

Grammar revision: present simple / present continous

De present simple maak je:
Met de SHIT-REGEL: bij she/he/it werkwoord +s
Voor alle anderen alleen het hele werkwoord.

De present continuous maak je:
Met de juiste vorm van 'to be', het hele ww en -ing.

Slide 4 - Diapositive

At least one spider is crawling / crawls no more than 10 feet away from you at the moment!
A
is crawling
B
crawls

Slide 5 - Quiz

Some male spiders give / are giving dead flies to the females as presents.
A
give
B
are giving

Slide 6 - Quiz

Bryan, come here quickly! I ___ (watch) a film from our security camera in the garden right now!

Slide 7 - Question ouverte

What?! Wolves?! I ___ (not - believe) my eyes.

Slide 8 - Question ouverte

Two, maybe three wolves ___ (stand) near our apple trees!

Slide 9 - Question ouverte

___ (you - think) they're here because of our two sheep?

Slide 10 - Question ouverte

Hey, what ____ (you - do) now?

Slide 11 - Question ouverte

Grammar revision: much / many

Many gebruik je bij:
dingen die je kan tellen

Much gebruik je bij:
dingen die je niet kan tellen

Slide 12 - Diapositive

There are much/many species of spiders.
A
much
B
many

Slide 13 - Quiz

Spiders are the favourite food for many/much small mammals, birds and fish.
A
much
B
many

Slide 14 - Quiz

The funnel web spider is very aggressive. It doesn't need much/many time to kill a human.
A
much
B
many

Slide 15 - Quiz

How many/much wolves are there?
A
much
B
many

Slide 16 - Quiz

The game is great, much/many characters to choose from.
A
much
B
many

Slide 17 - Quiz

You don't have much/many money, do you?
A
much
B
many

Slide 18 - Quiz

Homework

Make/finish:
Maak je boekopdracht en lever het in via de ELO - opdrachten!!!


Study:
-

Slide 19 - Diapositive

Week 23 - woordenboekles 2
Today's mission:
  • Je leert een Engels-Nederlands woordenboek gebruiken. 
1. We starten met het alfabet
2. We gaan Engelse woorden op alfabetische volgorde zetten
3. We gaan woorden opzoeken in het woordenboek
4. We gaan kijken naar woorden die niet precies als in de tekst in het woordenboek staan. 
5. Huiswerk voor de volgende les

Slide 20 - Diapositive

Waar staan de woorden in de juiste alfabetische volgorde?
A
tree - treat - threat
B
treat - threat - tree
C
threat - tree - treat
D
threat - treat - tree

Slide 21 - Quiz

Waar staan de woorden in de juiste alfabetische volgorde?
A
sand - steep - step
B
step - sand - steep
C
sand - steep - step
D
steep - step - sand

Slide 22 - Quiz

In het Engels lijken werkwoorden en zelfstandig naamwoorden heel erg op elkaar:

  • Kijk naar: to insult - an insult

  • Bij een (heel) werkwoord staat altijd 'to'
  • Bij een zelfstandig naamwoord staat 'a',  'an' of 'the'
  • In het woordenboek staat bij een werkwoord 'ww'
  • En bij een zelfstandig naamwoord 'zn'

Slide 23 - Diapositive

Soms horen de woorden bij elkaar, en soms juist helemaal niet!

voorbeelden: 
  • to train
  • a train
  • to ground
  • the ground
  • to mop
  • a mop

Slide 24 - Diapositive

zoek in het woordenboek de NL vertaling op van: match & to match

Slide 25 - Carte mentale

zoek in het woordenboek de NL vertaling op van: stand & to stand

Slide 26 - Carte mentale

zoek in het woordenboek de NL vertaling op van: stuff & to stuff

Slide 27 - Carte mentale

Welke woorden in de volgende zinnen staan niet zo in het woordenboek? 
Hoe staan ze er wel in? 

voorbeeld: 
  • She walks to work every day. 
  • walks
  • Where is the tallest building?
  • tallest

Slide 28 - Diapositive

She is working very hard.
A
she
B
is working
C
very
D
hard

Slide 29 - Quiz

The cat is meaner than the dog.
A
cat
B
meaner
C
than
D
dog

Slide 30 - Quiz

Wat betekent 'meaner'

Slide 31 - Carte mentale

He was thrown in jail
A
he
B
thrown
C
in
D
jail

Slide 32 - Quiz

Van welk woord komt 'thrown' en wat betekent het?

Slide 33 - Question ouverte

What is the weirdest thing you've eaten?
A
what
B
the
C
weirdest
D
thing

Slide 34 - Quiz

Van welk woord komt 'weirdest' en wat betekent het?

Slide 35 - Question ouverte

Ik kan woorden op alfabetische volgorde zetten.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 36 - Quiz

Ik kan Engelse woorden opzoeken in een woordenboek.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 37 - Quiz

Ik kan ook woorden die niet precies als in de tekst in het woordenboek staan, opzoeken.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 38 - Quiz

Homework

Make/finish:
Maak je boekopdracht en lever het in via de ELO - opdrachten!!!


Study:
-

Slide 39 - Diapositive

Week 23 - Reading
Today's mission:
  • Exams Basis 2006

Slide 40 - Diapositive

Homework

Make/finish:
Maak je boekopdracht en lever het in via de ELO - opdrachten!!!


Study:
-

Slide 41 - Diapositive