3F spreken: betoog MohL1B

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

voorbereiding examens Nederlands Spreken en Gesprekken

Centraal Examen MBO (CEM)

1. Lezen
2. Luisteren

Samen 50%

Instelling Examens (IE)

1. Spreken (16%)
2. Gesprekken (16%)
3. Schrijven (16%)

Samen 50%

Gesprekken:

In duo's

Je ontvangt schoolmail met uitnodiging met bijlagen: opdracht +schema met wie en tijdstip

Je bereidt een debat voor

Je hoort op het examen of je voor of tegen bent

Spreken

Individueel

Je ontvangt schoolmail+ bijlagen met de opdracht

Je houdt een presentatie of een betoog

voorbereiden

10 dagen voorafgaand krijg je de opdrachten in de mail.

Bereid je betoog of presentatie goed voor:

-spreekplan betoog (Teams- Reader Spreken/Gesprekken)

- spreekplan informatieve presentatie 

-powerpoint mag

-spiekbriefje mag

Beoordeling examen Spreken

• inhoudsspecifiek
• Samenhang
• Afstemming op doel
• Afstemming op publiek
• Woordgebruik en woordenschat
• Vloeiendheid, verstaanbaarheid, grammaticale beheersing

Het examen Spreken

• Je houdt een betoog over een stelling of een  presentatie over het onderwerp in de opdracht
• Duur:          Kijk goed in de opdracht!                                                        Niv. 4 (3F) minimaal 6 , maximaal 8 minuten. Korter dan 6 minuten? Dan mogen we het niet beoordelen
• Tijdens het examen alleen steekwoorden bij de hand 
• PowerPoint/Prezi/etc. ter ondersteuning is aan te raden!

Betoog

Doel = publiek overtuigen van je standpunt

• standpunt = mening over onderwerp of vraagstuk
• je onderbouwt je standpunt met argumenten

Spreekschema betoog

Inleiding (Kop)	Opening: actualiteit, anekdote, citaat Introductie Stelling noemen
Middenstuk (Romp)	Argument voor Argument voor Argument tegen + weerlegging Argument tegen + weerlegging
Slot (Staart)	Herhaal standpunt + 1 of meerdere argumenten Conclusie/samenvatting Uitsmijter

Kop (inleiding)

• Aandacht publiek trekken (citaat, anekdote, actualiteit)
• Introductie van jezelf
• Geef aan waar je presentatie over gaat
• Noem je gekozen stelling

Romp (middenstuk)

• Leg uit waarom je deze stelling gekozen hebt
• Geef je standpunt (voor of tegen de stelling)
•  Niveau 4 (3F) Minimaal 2 argumenten voor je standpunt + onderbouwing + voorbeeld
• Niv. 4 (3F): Minimaal 2 argumenten tegen de stelling. Weerleg deze met tegenargumenten
• Geef een advies of verwachting voor de toekomst 

Staart (slot)

• Herhaal standpunt + 1 of meerdere argumenten
• Geef een samenvatting/conclusie
• Uitsmijter (slotzin)

Welk deel van de zin is de mening?

Suikerhoudende producten moeten duurder worden, omdat dit obesitas in de hand werkt.

1. suikerhoudende producten moeten duurder worden
2. omdat het obesitas in de hand werkt
3. geen van beide zinsdelen

Welk deel is het argument?

Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan, want het is drie graden onder nul.

1. Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan
2. want het is drie graden onder nul

Waar of niet waar?

'objectieve argumenten zijn sterker dan subjectieve argumenten'

1. waar
2. niet waar

Voorbeeld

Stelling: Alcoholreclame moet verboden worden

• standpunt: voor de stelling
• argument: het is reclame voor iets ongezonds

Leerdoelen

• Je leert wat een betoog is.
• Je leert wat een goede opbouw is van een betoog. 
• Je leert de begrippen standpunt, argument, tegenargument en weerlegging.  

Waar denk je aan bij betoog?

Hoe maak ik een betoog?

Een betoog heeft als tekstdoel:

1. Informeren
2. Amuseren
3. Overtuigen
4. Activeren

Marcus is duidelijk te veel bezig geweest met de beest uithangen; nu heeft hij een flinke studievertraging opgelopen!

Wat is het argument in bovenstaande argumentatie?

1. Marcus heeft een flinke studievertraging opgelopen.
2. Marcus is duidelijk te veel bezig geweest met de beest uithangen.

Wat doet een schrijver als hij als tekstdoel OVERTUIGEN heeft?

1. Hij legt uit en geeft vooral feiten
2. Hij probeert je een mening te geven met argumenten.
3. Hij probeert je te overtuigen iets te gaan doen.
4. Hij schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.

1. Waar
2. Niet waar

Argumentatiestructuren

Enkelvoudige argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken

Het is slecht voor je gezondheid. 

Argumentatiestructuren

Meervoudige argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken

Het is slecht voor je gezondheid. 

Het is gevaarlijk in het verkeer.

Argumentatiestructuren

Onderschikkende argumentatie

Het is slecht voor je gezondheid. 

Je kunt beter geen alcohol drinken

Het is slecht voor je lever. 

Argumentatiestructuren

Meervoudige en onderschikkende argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken

Het is slecht voor je gezondheid. 

Het is gevaarlijk in het verkeer.

Het is slecht voor je lever.

Je kunt niet adequaat reageren. 

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Even samenvatten

• een betoog heeft als tekstdoel overtuigen
• een betoog schrijf je naar aanleiding van een stelling
• een stelling is een zin waarover je van mening kunt verschillen    
• je gebruikt in een betoog argumenten(redenen) om je mening duidelijk te maken

Noem een betrouwbare internetbron

Nu zelf oefenen

Stelling:

De overheid moet de prijs op fastfood verhogen.

De overheid moet de prijs op fastfood verhogen.

Zijn er nog vragen?

Tot de volgende keer!

Het betoog

argumenten, stelling, opinie, mening, standpunt, onderbouwen, tegenargument, weerlegging, ontkrachten, inleiding, slot met conclusie, argumentatiestructuur