klas 1 - chapitre 5

Het bijvoeglijk naamwoord: 
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord 
- past zich in het Frans aan het geslacht en het getal van het zelfstandig naamwoord aan. 
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Het bijvoeglijk naamwoord: 
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord 
- past zich in het Frans aan het geslacht en het getal van het zelfstandig naamwoord aan. 

Slide 1 - Diapositive

Préparation chapitre 5

Slide 2 - Diapositive

thuis

Slide 3 - Carte mentale

maanden

Slide 4 - Carte mentale

uiterlijk

Slide 5 - Carte mentale

kleuren

Slide 6 - Carte mentale

L'adjectif - Het bijvoeglijk naamwoord 

Slide 7 - Diapositive

Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud 
Welke letter komt bij welke vorm van het bijvoeglijk naamwoord? 
-
-es
-e
-s

Slide 8 - Question de remorquage

Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud 
Wat zijn de juiste vormen van 'petit'?
petite
petits
petit
petites

Slide 9 - Question de remorquage

mannelijk
vrouwelijk
meervoud
De/het 
Een 
Aan welk lidwoord herken je of een zelfstandig naamwoord mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud is? 
la
les
le
un
Une

Slide 10 - Question de remorquage

mannelijk
vrouwelijk
meervoud
Mijn
Jouw
Aan welk bezittelijk voornaamwoord herken je of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is? 
mes
ma
mon
ta
ton
tes

Slide 11 - Question de remorquage

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

La [petit] fille est très sportive.
timer
0:20
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

Mon [grand] frère fait ses devoirs.
timer
0:20
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

Tu vois les [PETIT] filles là-bas?
timer
0:20
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

Il a les yeux [BLEU]
timer
0:20
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

Elle porte une [NOUVEAU] robe
timer
0:20
A
nouveau
B
nouveaue
C
nouvelle
D
nouvelles

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

Ma soeur est très [TIMIDE]
timer
0:20
A
timide
B
timidee
C
timides
D
timidees

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

Mon frère a une [vieux] voiture
timer
0:20
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieuxs

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de zin?

Il a les cheveux [blond]
timer
0:20
A
blond
B
blonde
C
blonds
D
blondes

Slide 19 - Quiz

Les verbes
Verleden tijd
(ik heb gelachen)

Passé composé

Slide 20 - Diapositive

Hoe maak je de verleden tijd (zoals 'ik heb gepraat') in het Frans?

Slide 21 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
timer
0:20
A
ont
B
avons
C
avez
D
a

Slide 23 - Quiz

Maak de passé composé compleet door de vormen van avoir (hebben) op de juiste plek te zetten:
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 24 - Question de remorquage

Zet het werkwoord in de passé composé:

Vous __________ (parler) en classe ?

Slide 25 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de passé composé:

Ils __________ (danser) à la fête ?

Slide 26 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de passé composé:

J'__________ (donner) le cadeau.

Slide 27 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de passé composé:

Axel __________ (trouver) son stylo.

Slide 28 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de passé composé:

Les élèves __________ (manger) un sandwich.

Slide 29 - Question ouverte

Zinnen
Les phrases

Slide 30 - Diapositive

Vertaal in het Nederlands:

Mon chat aime la piscine bleue.

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal in het Nederlands:

Mes parents ont fêté leurs anniversaires.

Slide 32 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:

Is het konijn blij? Nee, hij is verdrietig.

Slide 33 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:

Mijn nicht heeft gepraat met mijn familie.

Slide 34 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:

Mijn hamsters hebben wit haar.

Slide 35 - Question ouverte

karakter

Slide 36 - Carte mentale