Hoofdstuk 3: Regisseren en Theater Maken

Hoofdstuk 3: Regisseren en Theater Maken
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3: Regisseren en Theater Maken

Slide 1 - Diapositive

Welkom bij deze LessonUp
Deze LessonUp beschrijft de inhoud van Hoofdstuk 3 uit de theorie-reader van Drama. Dit hoofdstuk gaat over regisseren en theater maken.

Als je dit symbool ziet:          betekent dat, dat er een gesproken uitleg is. Klik op dit symbool om de uitleg te horen.


Vul alle vragen in, zo goed als je kunt, ik kan de antwoorden die je geeft lezen. Log dus in met eigen je voor- en achternaam.
Veel plezier! 


Slide 2 - Diapositive

3.1 Verschillende manieren om tot theater te komen

Als je een voorstelling wilt maken, kun je op verschillende manieren te werk gaan. Je kunt bijv. een heel nieuw stuk maken, of je neemt een bestaand toneelstuk als uitgangspunt en bewerkt deze. 

Je moet drie manieren kennen om tot theater te komen. Combineer op de volgende pagina de juiste uitleg met het begrip. 

Slide 3 - Diapositive

Een tekst ensceneren
Dramatiseren
Improviseren
Een tekst in scène zetten.
theater maken vanuit een verhaal of idee (gegeven)
gaan spelen, terwijl niet alle spelgegevens (W's) zijn afgesproken.

Slide 4 - Question de remorquage

3.2 Doelgroep
Een regisseur moet goed weten voor wie hij zijn voorstelling maakt. En...
Wat hij met deze doelgroep wil bereiken? Wat wil je hen meegeven?
De grappen die je maakt bij het maken van een voorstelling voor kleuters, zullen anders zijn dan die in een voorstelling voor volwassenen.

Slide 5 - Diapositive

3.3 Theatervormen
Een regisseur kan verschillende theatervormen gebruiken in zijn voorstelling. Hiermee hebben we al geoefend en over geleerd in blok 1. 

Slide 6 - Diapositive

Welke theatervormen
weet je nog?

Slide 7 - Carte mentale

Theater maken
Theatermaken gaat over iets (een verhaal) in scène zetten 
en 
hoe je dat doet.

Slide 8 - Diapositive

Enscenering
"In scène zetten"
Je maakt gebruik van: mise-en-scène (3.5)
en de materiële vormgevingmiddelen (3.4).

Slide 9 - Diapositive

Wat is mise-en-scène?
A
De scene die wordt uitgebeeld speelt zich in de mist af.
B
Wat wordt er gedaan met belichting tijdens een voorstelling.
C
Wie/wat staat waar op het speelveld
D
Het decor van een voorstelling

Slide 10 - Quiz

3.5 Mise-en-scene
  • Mise-en-scene betekent letterlijk: 'in de scene zetten/plaatsen'

  • Een juiste plaatsing van het decor zorgt voor een helder toneelbeeld. Waar zet je de decorstukken neer? In het midden van het speelvlak of juist niet? Op het voortoneel of het achtertoneel? Een enkele bezem vooraan in het midden van het toneel zegt iets heel anders dan een bezem ver weg geplaatst tussen andere spullen in. Waar wil je dat de focus ligt? 

  • Mise-en-scene gaat over de vraag: waar plaats je wat op het toneel? 


Slide 11 - Diapositive

3.5 Mise-en-scene
  • Mise-en-scene gaat ook over hoe de personages zich op de vloer bewegen en waar ze staan in het toneelbeeld. Hoe verhouden de personages zich tot elkaar? 

  • Tijdens het repeteren kun je experimenten met de mise-en-scene. Maak de opkomst en afgang van de personages niet te voor de hand liggend.

  • Mise-en-scene gaat over de vraag: waar plaats je wie op het toneel? 


Slide 12 - Diapositive

3.5 Mise-en-scene
Stel: je maakt een voorstelling met een machtige koning. Wat is dan een geschikte mise-en-scene? 

Schrijf je idee in ongeveer 4 zinnen op de 
volgende pagina.



Slide 13 - Diapositive

Mise-en-scène voor een machtige koning

Slide 14 - Question ouverte

Zo beschrijf je de 
mise-en-scène:
Beschrijf letterlijk wat je ziet, dus: 
3 spelers liggen op de grond in het midden van het toneel. 1 speler zit erbij gehurkt.
2 spelers vanaf links en 2 spelers vanaf rechts kijken naar de liggende mensen.
1 speler kijkt vanaf achteren naar de liggende mensen en 1 loopt voorlangs.

Je mag wel houdingen beschrijven, maar niet de intentie/uitleg beschrijven.
Dus: "1 speler loopt voorlangs" en niet "1 speler loopt in paniek voorlangs".

Slide 15 - Diapositive

Wat is de mise-en-scène in de volgende foto's?


Let erop dat je bij het beschrijven echt de mise-en-scène beschrijft en niet de emoties.

Slide 16 - Diapositive

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 17 - Question ouverte

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 18 - Question ouverte

3.4 Materiële vormgevingsmiddelen 

Slide 19 - Diapositive


7
Materiele vormgevingsmiddelen



Decor 
Geluid (muziek en geluidseffecten)
Grime/kap
Licht
Rekwisieten/attributen
Kostuum

Slide 20 - Diapositive

Decor
Attributen

Slide 21 - Diapositive

kostuums
kap en grime

Slide 22 - Diapositive

licht
audiovisueel (beeld)

Slide 23 - Diapositive

Geluid
Geluid, waar moet je op letten?

Slide 24 - Diapositive

Dus... Welke twee dingen gebruik je bij ensceneren? (2 antwoorden mogelijk)
A
vormgeving
B
tekst
C
mise-en-scène
D
emoties

Slide 25 - Quiz

3.6 Spelgegevens
 Wie: Rol
-  Wat: Actie
- Waar: Ruimte/plaats
- Wanneer: Tijd
- Waarom: Motief

Slide 26 - Diapositive

Spelgegevens
Eén toneelstuk kun je op wel honderd verschillende manieren opvoeren. Als jij de regisseur zou zijn van het toneelstuk “Romeo en Julia” maak jij er een ander stuk van dan iemand anders uit jouw klas. Met andere woorden: Jouw enscenering is anders dan die van de ander.

 

Kijk naar de volgende twee voorbeelden van hetzelfde toneelstuk (Romeo en Julia) maar door twee verschillende regisseurs verfilmd.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Slide 29 - Vidéo

opdracht
Rol
Actie / Verhaal
Ruimte/plaats
Tijd
Motief
Waar
Wie
Wat
(Handeling / Conflict)
Waarom
Wanneer

Slide 30 - Question de remorquage

3.7 Verhaalopbouw
Om een stuk/scène spannend te houden, is het belangrijk om te weten hoe een verhaal is opgebouwd.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Question de remorquage

Slide 33 - Vidéo

Wat is het motorisch moment in deze scène?

Slide 34 - Question ouverte

Dit was de LessonUp
De volgende keer gaan we verder met 3.8 - 3.10.

Sla de kennis op, maar breng deze ook in de praktijk bij het maken van je theatrale presentatie!

Slide 35 - Diapositive