Taalklas stage

• Coaching
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Taal klas

We herhalen stage-woorden.

We leren wat sectoren zijn.

We leren wat vaardigheden en competenties zijn

Schrijf woorden op die met stage te maken hebben.................

Wat is de bedoeling van stage lopen?

1. Lol maken
2. Leren en oriënteren
3. Bedrijven leren kennen
4. Bijbaantjes zoeken

Wat is een collega?

1. Iemand die werkt
2. Iemand die stage loopt
3. Iemand die bij hetzelfde bedrijf als jij werkt
4. Iemand die schoonmaakt

Bij een externe stage... :

1. Loop je stage op je school
2. Loop je stage buiten school (bijv. winkel)

Wat betekent 'interne stage'?

1. Stage in de school
2. Stage buiten de school

Een leidinggevende is......?

1. een waterleiding die water geeft
2. een chef, een directeur
3. een leerling of een docent
4. geen van deze antwoorden is goed

Welk woord hoort niet bij stage?

1. Praktijklokaal
2. stagedocent
3. werkvloer
4. stagecontract

Sector

Een sector is  een groep bedrijven die de zelfde soort werkzaamheden verrichten.

techniek                             groen

 horeca

zorg en welzijn

detail en dienstverlening

Als ik een probleem heb op stage...

1. ga ik zo snel mogelijk naar huis
2. app ik boos naar mijn stagedocent
3. los ik dat zelf wel op
4. vraag ik hulp aan mijn begeleider, collega of stagedocent

Samen lezen

Starttaal instap B

Blz 17

Doel van de les

We leren nieuwe stagewoorden

We oefenen met lezen en op numo

Numo:

Taken van de taalklas

Taken en competenties/vaardigheden

Iets wat je moet doen op je werk/stage/school

- Kassa draaien

- op Numo werken

- dozen uitpakken

- sommen maken

Taken

Iets waar je goed in bent.

Iets wat je goed kan

Bijvoorbeeld:

- Ik ben geduldig

- Ik kan glazen wassen

_ Ik ben een doorzetter

Vaardigheden/competenties

Kennis van het menu

1. Taak
2. Vaardigheid/ competentie

Snel en nauwkeurig werken

1. Taak
2. Vaardigheid/ competentie

Vakken vullen

1. Taak
2. Vaardigheid/ competentie

Geduldig zijn

1. Taak
2. Vaardigheid/ competentie

Klanten helpen

1. Taak
2. Vaardigheid/ competentie

Onkruid wieden

1. Taak
2. Vaardigheid/ competentie