1. Weer vs. Klimaat

1. Weer vs. klimaat
Ga rustig zitten op je plek
Pak je boek en schrift op tafel, iPad in LessonUp.

Startvraag: wat is het verschil tussen weer en klimaat?

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1. Weer vs. klimaat
Ga rustig zitten op je plek
Pak je boek en schrift op tafel, iPad in LessonUp.

Startvraag: wat is het verschil tussen weer en klimaat?

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Veel voorbeelden te vinden van extreem weer. Maar is dat hetzelfde als een extreem klimaat?

We leren:
- Wat een klimaat is;
- Wat invloed heeft op welk klimaat ergens is;
- Hoe we zelf een klimaat herkennen.

Slide 3 - Diapositive

Dit gaan we leren:
Je kan het verschil uitleggen tussen 'weer' en 'klimaat'.

Je kan uitleggen waarom er verschillende klimaten zijn op aarde.

Je kan uitleggen waarom we verschillende seizoenen hebben.

Vorige toets goed gescoord en kan je goed zelfstandig werken? Je mag vast aan de slag met de opdrachten. Dit doe je in stilte.

Slide 4 - Diapositive

Het weer: temperatuur, neerslag, en wind op een plaats, op één moment
Het klimaat: het gemiddelde weer van een gebied over een lange tijd.

Slide 5 - Diapositive

Welk klimaat ergens is, hangt af van de plek op aarde waar je bent.

Denk aan:
- Dicht bij de evenaar of juist ver weg bepaalt de temperatuur >>
- Dicht bij de zee betekent vaak dat ergens veel neerslag valt

Slide 6 - Diapositive

Waar vind je vooral de koude klimaten?
A
Op lage breedte
B
Op gematigde breedte
C
Op hoge breedte

Slide 7 - Quiz

Iemand zegt: vanaf volgende week wordt het veel kouder. Dat betekent dat het klimaat verandert.

Klopt de uitspraak?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Dat het op dit moment steeds kouder wordt bij ons, heeft te maken met het seizoen - het was zomer, nu is het herfst.

Veel gebieden op aarde hebben vier seizoenen.

Slide 9 - Diapositive

Hoe komt dat?
De aarde staat een beetje schuin.
Daardoor staat het ene deel van het jaar het noordelijk halfrond dichter bij de zon, en het andere deel van het jaar het zuidelijk halfrond.

Slide 10 - Diapositive

Ene deel van het jaar: meer zon op het noorden, zomer bij ons.
Andere deel: meer zon op het zuiden, zomer aan de andere kant.

Tussen de keerkringen is het altijd zo warm dat er geen seizoenen zijn.
(Dit is de tropische zone)

Slide 11 - Diapositive

Hoe laat op de dag is deze foto gemaakt?
A
7 uur 's ochtends
B
12 uur 's middags
C
8 uur 's avonds
D
12 uur 's nachts

Slide 12 - Quiz

Als de Noord- of Zuidpool aan de kant van de zon staat, is het daar heel lang licht per dag.

Op de Noordpool is het op 21 juni de hele nacht licht.
Dit heet de middernachtzon.

Slide 13 - Diapositive

Dit hebben we geleerd:
Wat het verschil is tussen weer en klimaat.

Waarom niet alle gebieden op aarde hetzelfde klimaat hebben.

Waarom wij vier seizoenen hebben (en de gebieden rond de evenaar niet).

Slide 14 - Diapositive

Aan de slag!
Maak: de opdrachten in deze LessonUp.

Hoe: in je schrift. Gebruik je Basisboek (B42 en B44).
Met wie: je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot het einde van de les.
Klaar: werk alvast verder aan les 2.

Slide 15 - Diapositive

Opdracht 1
Lees in je basisboek B42 (pagina 30).
a. Wat is de definitie (betekenis) van het begrip ‘weer’?
b. Wat is de definitie van het begrip ‘klimaat’?
c. Bekijk de afbeelding op de volgende slide.
Noem de drie kenmerken van het weer op woensdag.
d. Bekijk de afbeelding opnieuw.
Is het op woensdag gemiddeld warmer of kouder dan het gemiddelde klimaat?

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 1 - Antwoorden
a. Wat is de definitie (betekenis) van het begrip ‘weer’?
De temperatuur, neerslag en wind op een bepaald moment op een bepaalde plaats.
b. Wat is de definitie van het begrip ‘klimaat’?
Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over lange tijd (vaak zo'n 30 jaar).
c. Bekijk de afbeelding op de volgende slide. Noem de drie kenmerken van het weer op woensdag.
Het gaat regenen, de temperatuur wordt maximaal 12 graden, de windkracht is 4.
d. Bekijk de afbeelding opnieuw. Is het op woensdag gemiddeld warmer of kouder dan het gemiddelde klimaat?
Kouder - volgens de info links ('Normaal') is het normaal tussen de 7 en 15 graden.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Opdracht 2
a. Wat is het verschil tussen het weer en klimaat?
b. Welke drie onderdelen bepalen het weer?
c. Welke twee onderdelen worden bij het klimaat gemeten?

Bekijk, als je het antwoord niet weet, de video op de volgende slide.

Slide 19 - Diapositive

Opdracht 2 - Antwoorden
a. Wat is het verschil tussen het weer en klimaat?
Weer is op dit moment - klimaat is het gemiddelde over een veel langere tijd.
b. Welke drie onderdelen bepalen het weer?
De temperatuur, de neerslag en de wind.
c. Welke twee onderdelen worden bij het klimaat gemeten?
Temperatuur en neerslag

Bekijk, als je het antwoord niet weet, de video op de volgende slide.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Opdracht 3
Bekijk de kaart.
a. Wat is het onderwerp van deze kaart?
b. Gaat deze kaart over het weer of over het klimaat?
c. Kan het in november in Nederland ook warmer dan 10 graden worden?
Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Diapositive

Opdracht 3 - Antwoorden
a. Wat is het onderwerp van deze kaart?
Gemiddelde maandtemperatuur in de maand november in Nederland.
b. Gaat deze kaart over het weer of over het klimaat?
Over het klimaat (een gemiddelde over langere tijd)
c. Kan het in november in Nederland ook warmer dan 10 graden worden?
Dat kan - het weer per dag kan best veel verschillen van het gemiddelde klimaat.

Slide 23 - Diapositive

Opdracht 4
Maak zelf een weerbericht (teken het, schrijf het, wat jij wil).
Vertel in het bericht over jouw perfecte weer-dag.

Zorg dat je in elk geval iets vertelt over deze kenmerken:
- De temperatuur
- De neerslag
- De wind

Slide 24 - Diapositive

Opdracht 5
Lees in je basisboek B44 (pagina 32).
a. Hoeveel keer per jaar draait de aarde rond de zon?
b. Waardoor zijn er seizoenen op aarde?
c. Bekijk de afbeelding op de volgende slide.
Is het in de situatie die je ziet op het plaatje zomer op het noordelijk halfrond, of juist op het zuidelijk halfrond?
d. Leg je antwoord bij 5c uit.

Slide 25 - Diapositive

Opdracht 5 - Antwoorden
a. Hoeveel keer per jaar draait de aarde rond de zon?
Eén keer.
b. Waardoor zijn er seizoenen op aarde?
Door de scheve stand van de aardas. Daardoor krijgt het ene deel van het jaar het noordelijk halfrond meer zon, en het andere deel van het jaar het zuidelijk halfrond.
c. Bekijk de afbeelding op de volgende slide.
Is het op het plaatje zomer op het noordelijk halfrond, of juist op het zuidelijk halfrond?
Zomer op het noordelijk halfrond.
d. Leg je antwoord bij 5c uit.
Het noordelijk halfrond (de bovenkant van de aarde) staat dichter bij de zon. Daar zal het dus warmer zijn.

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Opdracht 6
Lees B44 en bekijk de foto.
a. Welk begrip past het beste bij deze foto?
b. Leg uit wat er gebeurt op 21 juni op de Noordpool.
c. Teken in je schrift de stand van de aarde ten opzichte van de zon als het zomer is op het noordelijk halfrond.

Slide 28 - Diapositive

Opdracht 6 - Antwoorden
a. Welk begrip past het beste bij deze foto?
Midzomernacht
b. Leg uit wat er gebeurt op 21 juni op de Noordpool.
De Noordpool staat dan zo dicht bij de zon, dat de zon de hele nacht niet onder gaat.
c. Teken in je schrift de stand van de aarde ten opzichte van de zon als het zomer is op het noordelijk halfrond.
Het noorden moet richting de zon gericht zijn in je tekening.

Slide 29 - Diapositive

Extra: opdracht 7
Lees B44.
a. Wat wordt bedoeld met het begrip keerkring?
b. Leg uit waarom de tropen niet vier seizoenen hebben, zoals wij dat wel hebben.
c. In Australië vieren mensen vaak Kerst en Oud & Nieuw op het strand. Leg uit waarom dat daar wel kan, en in Nederland niet (tenzij je heel dapper bent en de Nieuwjaarsduik doet).

Slide 30 - Diapositive

Opdracht 7 - Antwoorden
a. Wat wordt bedoeld met het begrip keerkring?
Een keerkring is één van de twee breedtecirkels waartussen de stand van de zon heen en weer beweegt door het jaar heen.
b. Leg uit waarom de tropen niet vier seizoenen hebben, zoals wij dat wel hebben.
In de tropen vallen de zonnestralen altijd (bijna) recht op de aarde, dus daar is het het hele jaar warm. Ze kennen daar geen koudere seizoenen.
c. In Australië vieren mensen vaak Kerst en Oud & Nieuw op het strand. Leg uit waarom dat daar wel kan, en in Nederland niet (tenzij je heel dapper bent en de Nieuwjaarsduik doet).
Wanneer het op het noordelijk halfrond winter is (in december dus), staat het zuidelijk halfrond juist dicht bij de zon. Het is daar dan zomer. Australiërs vieren Kerst in de zomer.

Slide 31 - Diapositive