vorming van de geslachtscellen 2

vorming van de geslachtscellen 2
gametogenese
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieSecundair onderwijs

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

vorming van de geslachtscellen 2
gametogenese

Slide 1 - Diapositive

Doel:
• Je kan het belang van de verschillende delingen aantonen bij de vorming van de geslachtscellen.
• Je kan de rol van de geslachthormonen aantonen bij de vorming van de geslachtscellen.
• Je kan de invloed van de geslachthormonen op de puberteit verklaren
• Je kan de rol van de geslachthormonen aantonen bij de menstruatiecyclus.


Slide 2 - Diapositive

Een zaadcel en een eicel zijn beiden
A
Haploid (2n)
B
Diploid (n)
C
Haploid (n)
D
Diploid (2n)

Slide 3 - Quiz

Mitose of meiose?
A
Mitose
B
Meiose
C
Mitose en meiose
D
Niet te zeggen

Slide 4 - Quiz

Hieronder staan 5 verschillende fasen van de meiose. Ze staan echter niet in de juiste volgorde. Zet de fasen van de meiose in de juiste volgorde.

Slide 5 - Question de remorquage

de spermatogenese
  • wand van de zaadbuisjes 
  • mitose kiemcellen
  • puberteit: meiose
  • primaire spermatocyt
  • secundaire spermatocyt
  • spermatiden
  • zaadcellen 

Slide 6 - Diapositive

Maak de juiste combinaties
1
2
3
4
5
6
spermatogonium
spermatogonium stamcel


spermacel
spermatiden
primaire spermatocyt
secundaire spermatocyt

Slide 7 - Question de remorquage

Hormonale regeling man

Slide 8 - Diapositive

 oogenese (=vorming eicellen)

Slide 9 - Diapositive

follikelholte
bindweefsel van ovarium
eiheuvel
zona pellucida
kern van de eicel
De eicel
 follikelwand

Slide 10 - Question de remorquage

Wat zijn follikels?
A
Onrijpe cellen in kleine blaasjes
B
Rijpe cellen in kleine blaasjes
C
Onrijpe zaadcellen in kleine blaasjes
D
Rijpe zaadcellen in kleine blaasjes

Slide 11 - Quiz

Rijping eicellen
Eisprong/ ovulatie = de follikel (graafse)barst en vocht en de eicel stromen eruit.
rode lichaam= wonde die achterblijft en een beetje bloed
Gele lichaam = het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft.
hormonen produceren

Slide 12 - Diapositive

p 34

Slide 13 - Diapositive

oplossing p 34
1 kiemepitheel
2 primaire follikel met primaire oocyt
3 groeiende primaire follikel
4 follikel met follikelblaasje
5 rijpe follikel
6 Bindweefsel van het ovarium (stroma)
7 follikelsprong (ovulatie) met vorming van een secundaire oocyt (ovum)
8 corpus rubrum
9 Artretische follikel
10 corpus luteum
12 hilus van de eierstok met bloedvaten (stroma)

Slide 14 - Diapositive

geel lichaam
ovulatie
prim follikel
rood lichaam
kiemweefsell
folikel met blaasje

Slide 15 - Question de remorquage

Slide 16 - Diapositive

mitose
oocyte I
de puberteit
de rijpende eicel
meiose I
oocyte II
poollichaampje
poollichaampje
meiose II
oötide / zygote

Slide 17 - Question de remorquage

Wat zie je hier?
A
spermatogenese
B
oögenese

Slide 18 - Quiz

Uit primaire oöcyt ontstaat een secundaire oöcyt en een ?

Slide 19 - Question ouverte

Een bevruchte eicel is
A
haploid
B
diploid
C
triploid
D
nanoploid

Slide 20 - Quiz

De eicel wordt bevrucht door de zaadcel. Waar wordt de eicel bevrucht door de zaadcel?
A
In de baarmoeder
B
In de eileider
C
In de vagina
D
In de eierstok

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

menstruatie
ovulatie
FSH
hormoon productie door geel lichaam
gele lichaam
eierstok
follikel
menstruatie

Slide 24 - Question de remorquage

tijdens de ovulatie
onder invloed van hormonen
  • Zes dagen voor de ovulatie wordt het slijm vloeibaarder, helder en rekbaar. 
  • Ook de pH van de vagina stijgt waardoor spermatozoa er kunnen overleven. 

Slide 25 - Diapositive

rond welke dag vindt de ovulatie plaats?
A
dag 0
B
dag 14
C
dag 20
D
dag 28

Slide 26 - Quiz

Wat is de functie van LH bij mannen?
A
Aanzetten testosteronproductie
B
Aanzetten ovulatie
C
Aanzetten spermatogenese
D
Aanzetten oestrogeen productie

Slide 27 - Quiz

Welke hormonale verandering veroorzaakt de ovulatie?
A
de oestrogeenpiek
B
de FSH-piek
C
de LH-piek
D
de progesteronpiek

Slide 28 - Quiz

Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatie cyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie

Slide 29 - Quiz

Hoe noem je dag 11 t/m 15 van de menstruatie cyclus?
A
menstruatie
B
ovulatie
C
bevruchting
D
vruchtbare periode

Slide 30 - Quiz

Dit proces heet?
A
Eisprong
B
Ovulatie
C
Menstruatie
D
Oestrogenatie

Slide 31 - Quiz