Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
124 + 224 =
A
348
B
344
C
248
D
482
Slide 1 - Quiz
Slide 2 - Diapositive
1024 + 1024 =
A
2024
B
2011
C
0
D
2048
Slide 3 - Quiz
A
Slide 4 - Quiz
Twee keer de helft van 59 =
A
60
B
48
C
59
D
25
Slide 5 - Quiz
Drie keer het dubbele van 22 =
A
132
B
44
C
88
D
66
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Diapositive
Hoe laat is het
A
twee uur
B
acht minuten over twaalf
C
kwart over twaalf
D
twaalf minuten voor twee
Slide 8 - Quiz
Hoe laat is het?
A
5 voor half 8
B
vijf voor 5
C
10 over half 8
D
5 voor 8
Slide 9 - Quiz
Hoe laat is het?
A
10 voor 4
B
10 over 10
C
10 over 9
D
9 voor half 10
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Diapositive
Dit is een..
A
vierkant
B
ruit
C
vlieger
D
vierhoek
Slide 12 - Quiz
Dit is een...
A
Vierkant
B
Ruit
C
Scheve vierkant
D
Parallellogram
Slide 13 - Quiz
Dit is een ...
A
vierhoek
B
vierkant
C
Ruit
D
vlieger
Slide 14 - Quiz
Hoe groot is de omtrek?
A
45 m
B
70 m
C
300 m
D
90 m
Slide 15 - Quiz
Hoe groot is de oppervlakte?
A
22
B
12
C
24
D
48
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
1/4 + 1/2 =
A
2/6
B
3/4
C
1/8
D
2/8
Slide 18 - Quiz
2 X 1/2 =
A
2/4
B
3
C
1
D
2
Slide 19 - Quiz
3/4 + 3/4 =
A
9/4
B
6/8
C
6/12
D
1 1/2
Slide 20 - Quiz
6/8 - 1/2 =
A
5/6
B
3/8
C
1/4
D
6/16
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Diapositive
25% van 48 =
A
12
B
24
C
26
D
14
Slide 23 - Quiz
45% van 50 =
A
12,5
B
22,5
C
25
D
65
Slide 24 - Quiz
8% van 100
A
14
B
12
C
77
D
8
Slide 25 - Quiz
20% van 80 =
A
20
B
16
C
18
D
25
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Diapositive
Fenna heeft 64 dropjes. Ze wil aan haar vriendinnetjes ieder 10 dropjes geven. Hoeveel vriendinnetjes kan ze 10 dropjes geven?
A
7
B
4
C
8
D
6
Slide 28 - Quiz
Een hockeywedstrijd begint om 6 uur. Om half 8 is de wedstrijd klaar. Hoeveel minuten duurde de wedstrijd?
A
45
B
90
C
75
D
85
Slide 29 - Quiz
Een vliegtuig vliegt op een hoogte van 600 meter. Hij daalt 74 meter. Hoe hoog vliegt hij dan?
A
674 meter
B
234 meter
C
456 meter
D
526 meter
Slide 30 - Quiz
Julia koopt een kaars voor 65 cent. Ze geeft 2 munten van 10 cent en betaalt de rest met munten van 5 cent. Hoeveel munten van 5 cent geeft ze?
A
9
B
7
C
8
D
10
Slide 31 - Quiz
Sarah gaat op de fiets naar de turnvereniging. Als ze vertrekt staat de kilometerteller op 0392. Als ze er is staat de teller op 0414. Hoever heeft ze gefietst?
A
716 km
B
22 km
C
24 km
D
14 km
Slide 32 - Quiz
Slide 33 - Diapositive
Hoeveel seconden is een uur?
A
60
B
600
C
6000
D
3600
Slide 34 - Quiz
Hoeveel centimeter is 150 meter?
A
15.000
B
150.000
C
1.500
D
150.000.000
Slide 35 - Quiz
Hoeveel kilo is 1 ton
A
100
B
10.000
C
1.000
D
100.000
Slide 36 - Quiz
Hoeveel euro is een ton?
A
1.000
B
10.000
C
100
D
100.000
Slide 37 - Quiz
Hoeveel millimeter is een kilometer?
A
10.000
B
1.000.000
C
100.000
D
10.000.000
Slide 38 - Quiz
(4 X 24) + (16 : 4) =
A
200
B
116
C
206
D
198
Slide 39 - Quiz
2 X 3 X 5 + 70 =
A
80
B
600
C
100
D
120
Slide 40 - Quiz
2,48 + 3,12 =
A
4,60
B
5,6
C
6,60
D
5,52
Slide 41 - Quiz
Het is 18.48 uur. Om 9 uur 's avonds begint het feestje van Josephine. Hoeveel minuten duurt dat nog?
A
122 minuten
B
112 minuten
C
142 minuten
D
132 minuten
Slide 42 - Quiz
Emir woont op 200 meter van de school. Hij gaat altijd 's morgens lopend heen en 's middags weer lopend terug. Hoeveel dagen moet hij school hebben om 2 kilometer te hebben gelopen?
A
10
B
5
C
20
D
15
Slide 43 - Quiz
Maud koopt 0,5 kilo chocola. hoeveel gram is dat?
A
50
B
500
C
5.000
D
250
Slide 44 - Quiz
Bij een ijskraam betaal je voor ieder bolletje ijs 1 euro en voor het bekertje 1 euro. Ilse koopt een bekertje met 4 bolletjes. Hoeveel met ze betalen?