Havo 2_Taalverzorging 2 - 4.1 Grammatica

LEESBOEK
Lekker lezen!!!
Stuur mij een mail met de titel 
van je boek

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

LEESBOEK
Lekker lezen!!!
Stuur mij een mail met de titel 
van je boek

Slide 1 - Diapositive

Havo 2_Taalverzorging 2 
4.1 Grammatica

Slide 2 - Diapositive

Havo 2_Taalverzorging 2 
4.1 Grammatica 
Je leert:
- samengestelde zinnen herkennen en schrijven;
- deze woordsoorten herkennen en benoemen:
vragend voornaamwoord;
aanwijzend voornaamwoord;
betrekkelijk voornaamwoord;
onbepaald voornaamwoord.

Slide 3 - Diapositive

4.1 Grammatica
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Zinnen kunnen één of meer persoonsvormen hebben.
Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin.
Enkelvoudige zin:
Met de hulp van de coach verbetert de speler zijn conditie.
Verbetert de speler zijn conditie in de sportschool?

Slide 4 - Diapositive

4.1 Grammatica
Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Zinnen kunnen één of meer persoonsvormen hebben.
Een zin met meer persoonsvormen noem je een samengestelde zin.

Samengestelde zin:
De speler verbetert zijn conditie als de coach hem helpt.
De speler verbetert zijn conditie en kan nu een wedstrijd uitspelen.

Slide 5 - Diapositive

4.1 Grammatica
Als er meer persoonsvormen in een zin voorkomen, dan bestaat die zin uit meer delen. Onderschikkende of nevenschikkende voegwoorden verbinden die delen.


In enkelvoudige zinnen staat de persoonsvorm na het eerste zinsdeel of aan het begin van de zin.
In de delen van samengestelde zinnen staat de persoonsvorm niet altijd op dezelfde plaats.

Slide 6 - Diapositive

4.1 Grammatica
Als er meer persoonsvormen in een zin voorkomen, dan bestaat die zin uit meer delen. Onderschikkende of nevenschikkende voegwoorden verbinden die delen.


In enkelvoudige zinnen staat de persoonsvorm na het eerste zinsdeel of aan het begin van de zin.
Met de hulp van de coach verbetert de speler zijn conditie.
Verbetert de speler zijn conditie in de sportschool?


Slide 7 - Diapositive

4.1 Grammatica
Als er meer persoonsvormen in een zin voorkomen, dan bestaat die zin uit meer delen. Onderschikkende of nevenschikkende voegwoorden verbinden die delen.


In de delen van samengestelde zinnen staat de persoonsvorm niet altijd op dezelfde plaats.
De speler verbetert zijn conditie als de coach hem helpt. (voegwoord?)
De speler verbetert zijn conditie en kan nu een wedstrijd uitspelen. (voegwoord?)


Slide 8 - Diapositive

4.1 Grammatica
Als er meer persoonsvormen in een zin voorkomen, dan bestaat die zin uit meer delen. Onderschikkende of nevenschikkende voegwoorden verbinden die delen.


Onderschikkend voegwoord
Onderschikkende voegwoorden (ondersch. vw) verbinden ongelijkwaardige zinnen. Je kunt een van de delen niet onafhankelijk van het andere deel gebruiken zonder de woordvolgorde van de zin te veranderen. 





Slide 9 - Diapositive

4.1 Grammatica
Als er meer persoonsvormen in een zin voorkomen, dan bestaat die zin uit meer delen. Onderschikkende of nevenschikkende voegwoorden verbinden die delen.


Onderschikkende voegwoorden 
• het woord dat en woorden waarvan de tweede lettergreep dat is, zoals doordat, nadat, omdat, totdat, voordat, zodat


• andere woorden, zoals aangezien, als, dan, hoewel, indien, mits, tenzij, terwijl, toen, ofschoon, zodra





Slide 10 - Diapositive

4.1 Grammatica
Als er meer persoonsvormen in een zin voorkomen, dan bestaat die zin uit meer delen. Onderschikkende of nevenschikkende voegwoorden verbinden die delen.
Nevenschikkend voegwoord > 
Nevenschikkende voegwoorden (nevensch. vw) verbinden gelijkwaardige delen. Dit zijn delen die je onafhankelijk van elkaar kunt gebruiken zonder dat je de woordvolgorde van de delen van de zin verandert. Nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, dus en of.

Slide 11 - Diapositive

Het meisje hoopt dat ze van de bakker een eierkoek krijgt.

1) het meisje hoopt ....
2) ze van de bakker een eierkoek krijgt.
A
1 = een goede zin 2 = geen goede zin
B
1 = geen goede zin 2 = een goede zin
C
1 en 2 zijn goede zinnen
D
1 en 2 zijn geen goede zinnen

Slide 12 - Quiz

Het meisje hoopt dat ze van de bakker een eierkoek krijgt.

Wat is het voegwoord in deze zin?
A
hoopt
B
van
C
dat
D
krijgt

Slide 13 - Quiz

Het meisje hoopt dat ze van de bakker een eierkoek krijgt.
1) het meisje hoopt ....
2) ze van de bakker een eierkoek krijgt.
Deze twee delen zijn NIET gelijkwaardig.
'DAT' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Quiz


Wil je nog een beetje cola of drink je liever iets anders ?
1) Wil je nog een beetje cola....
2) drink je liever iets anders?
A
1 = een goede zin 2 = geen goede zin
B
1 = geen goede zin 2 = een goede zin
C
1 en 2 zijn goede zinnen
D
1 en 2 zijn geen goede zinnen

Slide 15 - Quiz

Wil je nog een beetje cola of drink je liever iets anders ?

Wat is het voegwoord in deze zin?
A
of
B
Wil
C
drink
D
je

Slide 16 - Quiz

Wil je nog een beetje cola of drink je liever iets anders ?
1) Wil je nog een beetje cola....
2) drink je liever iets anders?
Deze twee delen zijn WEL gelijkwaardig.
'OF' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 17 - Quiz

In enkelvoudige zinnen staat maar 1 persoonsvorm.
In samengestelde zinnen staan 2 of meer persoonsvormen.

De wielrenner stopte met fietsen toen hij de auto met hoge snelheid zag naderen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 18 - Quiz


De wielrenner stopte met fietsen toen hij de auto met hoge snelheid zag naderen .
A
pv = stopte + pv = zag
B
pv = stopte + pv = naderen
C
pv = fietsen + pv = zag
D
pv = fietsen + pv = naderen

Slide 19 - Quiz

In enkelvoudige zinnen staat maar 1 persoonsvorm.
In samengestelde zinnen staan 2 of meer persoonsvormen.

Je moet de rode puntpaprika's in reepjes snijden en je kunt daarna de zaadjes eruit halen .
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 20 - Quiz

Je moet de rode puntpaprika's in reepjes snijden en je kunt daarna de zaadjes eruit halen .
A
pv = moet + pv = halen
B
pv = snijden + pv = kunt
C
pv = moet + pv = snijden
D
pv = moet + pv = kunt

Slide 21 - Quiz

In enkelvoudige zinnen staat maar 1 persoonsvorm.
In samengestelde zinnen staan 2 of meer persoonsvormen.

Het meisje krijgt van de bakker een eierkoek.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 22 - Quiz

Zonder updates veroudert de software snel en zal deze onveilig worden.

Is dit een enkelvoudige (1 pv) of samengestelde (meerdere pv's) zin?
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 23 - Quiz

Zonder updates veroudert de software snel en zal deze onveilig worden.

Welke uitspraak is juist?
A
veroudert = pv en snel = pv
B
veroudert = pv
C
veroudert = pv en zal = pv
D
zal = pv

Slide 24 - Quiz

Oefenen
1) Op niveau online
2) 4 Taalverzorging
3) 4.1 Grammatica
4) Maak opdracht 4 + 5
5) Maak twee opdrachten in Quizziz (zie link bij het huiswerk van vandaag)
6) Klaar? Lezen in je leesboek

Slide 25 - Diapositive