Voorbereiding Toets proefwerkweek 2

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat moet je weten?

- hoofdvraag kunnen 

   vinden

- hoofdgedachte

- citeren

- kernzin benoemen

- woordraadstrategieën

- conclusie trekken

- verwijswoorden


- tekstverbanden herkennen

- tekstdoel

- functie alinea's kunnen benoemen

- objectief /subjectief

- standpunt en argumenten

   herkennen



Slide 2 - Diapositive

Hoofdvraag
De hoofdvraag is de belangrijkste vraag in een tekst. Meestal staat de hoofdvraag in de inleiding....

Slide 3 - Diapositive

Op welke manieren kun je naar de stad toe gaan? Er zijn verschillende manieren waarop je dat    kunt doen. Je kunt met de bus, de trein en de   auto. 
Conclusie: er zijn drie manieren waarop je naar de stad kunt gaan.
Wat is hier de hoofdvraag?

Slide 4 - Diapositive

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte vat de tekst samen in één zin.

Slide 5 - Diapositive

Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.

Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte

Slide 6 - Question de remorquage

Citeren

Slide 7 - Diapositive

Alinea
- Heeft altijd een kernzin: belangrijkste mededeling van de alinea
- Kernzin staat altijd voor- of achteraan in de alinea
- Andere zinnen zijn toelichting/voorbeelden

Slide 8 - Diapositive

Woordraadstrategieën
  • Synoniem
  • Voorbeeld
  • Tegenstelling
  • Bekend woorddeel
  • Omschrijving
  • Woordenboek

Slide 9 - Diapositive

Een conclusie is een besluit (gevolgtrekking of slotsom) na een onderzoek of na goed nadenken.
Een conclusie trekken is de volgende denkstap die je doet na je onderzoek of je denkfase. Je hebt alle gegevens op een rijtje gezet en kunt vervolgens tot de conclusie komen dat …
Een conclusie trekken

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Verwijswoorden

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

Tekstverbanden

Slide 14 - Diapositive

Tekstverbanden

Slide 15 - Diapositive

Welke tekstdoelen zijn er?

Slide 16 - Question ouverte

Er zijn vijf tekstdoelen. Bij elk tekstdoel hoort een tekstsoort

  1. Informeren: de schrijver geeft informatie in een informatieve tekst
  2. Instructies geven: de schrijver legt stap voor stap uitleggen hoe je iets doet in een instructie
  3. Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening in een overtuigende tekst.
  4. Activeren:  de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet in een activerende tekst.
  5. Amuseren of ontroeren: de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen in een amuserende of emotieve tekst

Slide 17 - Diapositive

Functie van een alinea
Een tekstgedeelte (dat kan een alinea, een deel van een alinea of zelfs een groep alinea’s zijn) heeft een bepaalde functie binnen de hele tekst.

Slide 18 - Diapositive

vr. 4
Wat is de functie van alinea 1?
Kies uit: argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.

Slide 19 - Diapositive

vraag 1
Wat is de functie van alinea 1?

Hier wordt een voorbeeld gegeven.

Slide 20 - Diapositive

vraag 2
Wat is de functie van alinea 2?
Kies uit: argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.

Slide 21 - Diapositive

vr. 2
Wat is de functie van alinea 2?

De auteur doet een constatering.
"...kan geen baantje vinden."

Slide 22 - Diapositive

vr. 3
Wat is de functie van alinea 3&4?
Kies uit: argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.

Slide 23 - Diapositive

vr. 3
Wat is de functie van alinea 3&4

De auteur somt hier oorzaken op.

Alinea 3: "Dat komt doordat..."
Alinea 4: "...is ook een oorzaak."

Slide 24 - Diapositive

Wat is het verschil tussen subjectief en objectief?
A
Subjectief is formeel, objectief is informeel
B
Subjectief is feitelijk, objectief is je mening.
C
Objectief is feitelijk, subjectief is je mening.
D
Subjectief is informeel, objectief is formeel

Slide 25 - Quiz

Wat is zijn standpunt?

Welke argumenten gebruikt hij?

Slide 26 - Diapositive