90. Helder en afwisselend formuleren
4.
Kies de juiste woorden (stem het taalgebruik af op je publiek)
5. Gebruik de werkwoorden kennen, kunnen, liggen en leggen op de juiste manier
6. Gebruik hun en zij op de juiste manier (hun geen onderwerp)
7. Gebruik hen en hun op de juiste manier (hun nooit na een voorzetsel) Vb. Karim geeft hun (mwvw) de toegangsbewijzen.
Vb. Karim geeft de toegangsbewijzen aan hen.