12 jan 1 HV bron C het werkwoord avoir-maanden van het jaar

Bonjour!
On commence dans quelques minutes: we starten over een paar minuutjes.
Leg je boeken klaar en lees alvast de lesstof door in Learnbeat week 2
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bonjour!
On commence dans quelques minutes: we starten over een paar minuutjes.
Leg je boeken klaar en lees alvast de lesstof door in Learnbeat week 2

Slide 1 - Diapositive

We herhalen de maanden (voc Bron B) en de familieleden

lesdoel : ik ken het onregelmatige werkwoord avoir (hebben)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

schrijf je de maanden in het Frans met een hoofdletter?
A
nee
B
ja
C
oeps..... geen idee
D
als ik zin heb wel

Slide 4 - Quiz

Vertaal de maanden: februari en juni
A
février et juin
B
février et juillet

Slide 5 - Quiz

Welke maand komt meteen na mars?
A
février
B
janvier
C
avril

Slide 6 - Quiz

Welke maand komt meteen na août?
A
octobre
B
septembre
C
juillet

Slide 7 - Quiz

Voorbeeld van datum noteren: wanneer ben je jarig? le 22 mars

Slide 8 - Question ouverte

La famille: C'est la mère de ma mère. C'est ma ..........

Slide 9 - Question ouverte

C'est le frère de mon père. C'est mon ................

Slide 10 - Question ouverte

C'est la soeur de ma mère. C'est ma ..............

Slide 11 - Question ouverte

C'est le frère de ma cousine. C'est mon...........

Slide 12 - Question ouverte

Bron C le verbe avoir, p44

Slide 13 - Diapositive

bekijken: 
filmpje Bron C hoofdstuk 3 - avoir

Slide 14 - Diapositive

au travail
Zelfstandig werken, digitaal
maken: Oefeningen 13 , 14 en 15 hoofdstuk 3
oef 15: ook het ww être, p 12 tekstboek

snel klaar? Maak dan slim stampen-overhoren bron C
vragen stellen kan in de chat
om 14.30 verzamelen in de meet voor de afsluiting code FransAUG

Slide 15 - Diapositive

Vertaal: ik heb een broer
A
j'a un frère
B
tu as un frère
C
j'ai un frère
D
tu avons un frère

Slide 16 - Quiz

De werkwoorden être, danser en avoir zijn onregelmatig
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

vertaal: zij heeft een neef
A
elle as un cousin
B
il a une cousine
C
il as un cousin
D
elle a un cousin

Slide 18 - Quiz

Wat moet je met een onregelmatige werkwoorden doen?
A
Helemaal uit je hoofd leren!
B
Vervoegen volgens de regels.

Slide 19 - Quiz

Welk woord hoort op de stippellijn?
Il .................. un frère
A
est
B
est en a is allebei goed
C
a

Slide 20 - Quiz

Huiswerk volgende week
Uit je hoofd leren: het werkwoord avoir  p 44 tekstboek:
(af)maken oef 13, 14 15 hoofdstuk 3

Au revoir!

Slide 21 - Diapositive