Hoe werden de vertegenwoordigers van de steden in de Staten genoemd?
Slide 3 - Question ouverte
Wie had de hoogste positie in een gewest?
A
De koning
B
De stadhouder
C
De regent
Slide 4 - Quiz
Wat wordt bedoeld met een oligarchie in het bestuur van de Republiek?
Slide 5 - Question ouverte
Wat was het hoogste bestuursorgaan in de Republiek?
A
De adel
B
De Eerste Kamer
C
De Staten-Generaal
Slide 6 - Quiz
Waarom was het logisch dat de gewesten samenwerkten op het gebied van buitenlandse politiek?
Slide 7 - Question ouverte
Na de dood van stadhouder Willem II in 1650:
A
Werd een nieuwe koning benoemd.
B
Besloten de gewesten geen nieuwe stadhouder aan te stellen.
C
Namen regenten de rol van stadhouder over
Slide 8 - Quiz
Hoe werd het leger bestuurd tijdens het stadhouderloze tijdperk?
Slide 9 - Question ouverte
Wat was een belangrijke taak van de stadhouder?
A
Het innen van belastingen.
B
Het aanvoeren van het leger en de vloot.
C
Het benoemen van regenten.
Slide 10 - Quiz
Wat waren de voordelen van een samenwerking tussen regenten en stadhouders?
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Wat lijkt op een oligarchie in de huidige maatschappij?
A
Een groep rijke bedrijven die veel politieke invloed hebben
B
Democratie
C
Een gekozen president
D
Monarchie
Slide 14 - Quiz
Waarom was er in de Republiek geen koning, terwijl veel andere Europese landen wel een monarchie hadden?
Slide 15 - Question ouverte
Waarom kan de samenwerking tussen de regenten als een vorm van balans in de macht worden gezien?
A
Omdat de regenten alle macht hadden en alles konden beslissen.
B
Omdat de stadhouder al het werk deed en de regenten toezicht hielden.
C
Omdat ze elkaar controleerden en niemand absolute macht had.
Slide 16 - Quiz
Wat was de rol van de Staten-Generaal in de Republiek?
A
Het afhandelen van lokale belastingzaken
B
Het coördineren van de gezamenlijke buitenlandse politiek en militaire defensie
C
Het benoemen van alle burgemeesters
Slide 17 - Quiz
Waarom was de provincie Holland het machtigste gewest binnen de Republiek?
A
Omdat het de meeste inkomsten had door handel en belasting
B
Omdat het de grootste bevolking had
C
Omdat het de meeste invloed had op militaire beslissingen
Slide 18 - Quiz
Wat waren de belangrijkste taken van de regenten in de Nederlandse Republiek?
Slide 19 - Question ouverte
Wat waren de voordelen en nadelen van het ontbreken van een centrale monarch in de Republiek?
Slide 20 - Question ouverte
Waarom wordt de Nederlandse Republiek vaak een uitzondering genoemd in vergelijking met andere Europese landen in die tijd?
Slide 21 - Question ouverte
Herhalingsvragen 3.1
Slide 22 - Diapositive
Wat gebeurt er in 1688 met koning Jacobus II van Engeland?
A
Hij werd gekroond tot koning van Engeland
B
Hij werd afgezet en vervangen door Willem III
C
Hij verklaarde de oorlog aan Nederland
D
Hij stemde in met een parlementair stelsel
Slide 23 - Quiz
Hoelang was Lodewijk XIV koning?
A
76 jaar
B
74 jaar
C
72 jaar
D
70 jaar
Slide 24 - Quiz
Wat is absolutisme?
Slide 25 - Question ouverte
Hoe het het paleis van Lodewijk XIV?
A
Mont Saint-Michel
B
Versaille
C
Fontainebleau
D
Vincennes
Slide 26 - Quiz
Was Lodewijk XIV katholiek of protestants?
A
Katholiek
B
Protestants
Slide 27 - Quiz
Wat gebeurt er in 1688 met koning Jacobus II van Engeland?
A
Hij werd gekroond tot koning van Engeland
B
Hij werd afgezet en vervangen door Willem III
C
Hij verklaarde de oorlog aan Nederland
D
Hij stemde in met een parlementair stelsel
Slide 28 - Quiz
Wie hadden ervoor gezorgd dat Jacobus II afgezet werd als koning?
Slide 29 - Question ouverte
Waarom kwamen protestanten in 1688 in opstand tegen Jacobus II?
A
Omdat Jacobus II een oorlog begon tegen Nederland.
B
Omdat Jacobus II katholiek was en protestanten onderdrukte.
C
Omdat Jacobus II Willem III wilde opvolgen als koning.
Slide 30 - Quiz
Wie werd de nieuwe koning van Engeland?
Slide 31 - Question ouverte
Wat betekent het woord ‘parlement’?
A
Een raad van koninklijke adviseurs die de koning opvolgen.
B
Een militaire organisatie dat verantwoordelijk is voor landsverdediging.
C
Een organisatie van edelen die belasting innen voor de koning.
D
Een vergadering van vertegenwoordigers die wetten maken en de koning controleren.
Slide 32 - Quiz
Wat beloofden Willem III en Maria aan het Engelse parlement?
A
Dat zij alleen wetten zouden invoeren zonder te bespreken met het parlement.
B
Dat zij Engeland katholiek zouden maken.
C
Dat zij het parlement zouden opheffen.
D
Dat zij alle beslissingen samen met het parlement zouden nemen.
Slide 33 - Quiz
Wat was het gevolg van de machtsovername door Willem III?
A
De Engelse koningen kregen absolute macht.
B
Het parlement werd afgeschaft.
C
Het werd een monarchie waarin het parlement invloed had op belangrijke beslissingen.
D
Engeland verklaarde de oorlog aan Frankrijk.
Slide 34 - Quiz
Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde:
A) Protestanten komen in opstand
B) Willem III wordt koning.
C) Katholieke koning Jacobus II regeert Engeland.
Slide 35 - Question de remorquage
Vergelijk de macht van Willem III in Engeland met die van Lodewijk XIV in Frankrijk. Wat zijn de belangrijkste verschillen in hoe zij hun macht uitoefenden?
Slide 36 - Question ouverte
Welke van de onderstaande afspraken zou passen bij een monarchie zoals die onder Willem III ontstond?
A
De koning beslist alles zelfstandig en heeft absolute macht.
B
Het parlement heeft alle macht, de koning wordt afgeschaft.
C
De koning deelt de macht met het parlement en houdt zich aan de wet.
D
Het parlement mag alleen adviseren; de koning heeft de laatste stem.