Week 2-werkles2-klas 1-voorzetsels

Welkom bij de les over voorzetsels
Hoofdstuk 5, blz. 188-190
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij de les over voorzetsels
Hoofdstuk 5, blz. 188-190

Slide 1 - Diapositive

wat heb je nodig?
boek blz. 188-190
schrift+pen

Slide 2 - Diapositive

doel:
Aan het eind van deze les weet je wat voorzetsels zijn 
en kun je voorzetsels herkennen in een zin. 

Slide 3 - Diapositive

Vooraf:
Je (her)kent lidwoorden en zelfstandig naamwoorden.

Slide 4 - Diapositive

Je kunt op internet héél veel informatie vinden over ontleden en grammatica. Kijk bijvoorbeeld eens naar dit filmpje:

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

 Lees nu de theorie op blz. 188

Er staat iets in de theorie wat niet in het filmpje werd gezegd. Een waarschuwing dat een voorzetsel niet altijd een echt voorzetsel is.
Opdracht: 
Op de volgende pagina schrijf je op wat de instinker is.
Dat mag in eigen woorden of je schrijft het over uit het boek.

Slide 7 - Diapositive

Wanneer mag je een voorzetsel-woord géén voorzetsel noemen?

Slide 8 - Question ouverte

Voorzetsels worden vaak 'kast-woorden'
of 
'kooi-woorden' genoemd

Slide 9 - Diapositive

Oefenen:


timer
15:00
maak in je schrift:
blz. 188-189 opdracht 2,3
blz. 204 opdr. 14

Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.

Slide 10 - Diapositive

Klaar?

Kijk je werk na met de antwoorden in Classroom.
Maak een foto van je werk en lever het in.

Slide 11 - Diapositive

Je hebt nu de volgende woordsoorten geleerd:

lidwoord- de/het/een
zelfst.nw - namen van mensen/dieren/planten/dingen/ 
                    merknamen/aardrijkskundige namen
bijv.nw- zegt iets van een zelfst.nw (het 'spannende' verhaal...)
werkwoord- kan van tijd of getal veranderen
aanwijzend.vnw- die/dit/deze/dat
vragend vnw- wie/wat/welke/wat voor/wat voor een
                           (en niet wanneer, waar, hoe, waarom)
voorzetsel- kast/kooi of pauze/schoolfeest-woorden.
Herhaling:

Slide 12 - Diapositive

Extra opdrachten
Maak blz. 189 opdr. 4+5

zelf nakijken met het antwoordblad in Classroom

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive