Toets grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Toets Grammatica

Ik hoop jou te mogen begroeten op mijn verjaardag.
Wat is de werkwoordsvorm van : hoop

1. persoonsvorm
2. het hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Dat had je niet gedacht !
Welke werkwoordsvorm is het woord : gedacht

1. persoonsvorm
2. het hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Wij mogen zijn verjaardag niet vergeten.
Welke werkwoordsvorm is het woord : vergeten.

1. persoonsvorm
2. het hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

De fietsen op het schoolplein staan keurig op een rij.
Het woord : staan

1. persoonsvorm
2. het hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Heb jij je fiets in de stalling gezet ?
Het woord : gezet

1. persoonsvorm
2. het hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Tijdens deze les hopen wij zelfstandig te mogen werken.
Het woord : werken

1. persoonsvorm
2. het hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Zoek het lijdend voorwerp.

Mijn jas heb ik zojuist aan de kapstok gehangen.

1. Mijn jas
2. aan de kapstok
3. ik
4. zojuist

Lijdend voorwerp
Een pak koffie weegt een pond.

1. Een pak koffie
2. weegt
3. een pond
4. geen lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp
Heb jij al een treinkaartje gekocht ?

1. jij
2. Heb gekocht
3. al
4. een treinkaartje

Lijdend voorwerp
Ik veeg mijn voeten op de deurmat.

1. Ik
2. mijn voeten
3. op de deurmat
4. geen lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp
Helaas is deze les afgelopen.

1. Helaas
2. is afgelopen
3. deze les
4. geen lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp
Wij wachten nu al een half uur op de bus.

1. Wij
2. op de bus
3. al een halfuur
4. geen lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp
Mag ik jouw rekenmachine lenen ?

1. Mag lenen
2. ik
3. jouw rekenmachine
4. geen lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp
De afstand tot het sportveld bedraagt precies twee kilometer.

1. De afstand tot het sportveld
2. bedraagt
3. twee kilometer
4. geen lijdend voorwerp

Lijdend voorwerp
De telefoon ging tien maal over.

1. De telefoon
2. ging over
3. tien maal
4. geen lijdend voorwerp

Het meewerkend voorwerp
Kees heeft voor zijn oma een heerlijk gebakje meegenomen.

1. Kees
2. voor zijn oma
3. een heerlijk gebakje
4. heeft meegenomen

Het meewerkend voorwerp
Voor het huis van mijn oma groeit een enorme boom.

1. Voor het huis
2. van mijn oma
3. een enorme boom
4. geen meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp
De sportleraar geef zijn leerlingen extra les

1. De sportleraar
2. geeft
3. zijn leerlingen
4. extra les

Het meewerkend voorwerp
Wij hebben onze auto aan de overburen verkocht.

1. Wij
2. hebben verkocht
3. onze auto
4. aan de overburen

Het meewerkend voorwerp
Ik geef de bloemen aan mijn oma.

1. Ik
2. geef
3. de bloemen
4. aan mijn oma

Het meewerkend voorwerp
De docent geeft mij een waarschuwing.

1. De docent
2. geeft
3. mij
4. een waarschuwing

Het meewerkend voorwerp
Voor mij staat een enorme rij wachtenden.

1. Voor mij
2. staat
3. een enorme rij
4. wachtenden

Lees de drie zinnen hieronder.
De acrobaat vertoont zijn kunsten in een vol circus.
Zijn kunsten vertoont de acrobaat in een vol circus.
In een vol circus vertoont de acrobaat zijn kunsten.

1. In alle zinnen is de acrobaat het onderwerp
2. In een van de zinnen is de acrobaat geen onderwerp
3. In geen van de zinnen is de acrobaat het onderwerp.

Wat is waar ?
In een uitverkocht theater hebben de fans genoten van een geweldig concert.

1. Deze zin bestaat uit twee zinsdelen.
2. Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.
3. Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.
4. Deze zin bestaat uit vijf zinsdelen.

Wat is waar ?
Op het strand van Egmond zullen de atleten een marathon lopen.

1. De zin bestaat uit twee zinsdelen.
2. De zin bestaat uit drie zinsdelen.
3. De zin bestaat uit vier zinsdelen.
4. De zin bestaat uit vijf zinsdelen.

Ik verheug me op jouw komst.
jouw is .........

1. persoonlijk voornaamwoord
2. wederkerend voornaamwoord
3. bezittelijk voornaamwoord
4. bijvoegelijk naamwoord

Na afloop van het feest trek ik mij terug als lid van de activiteitencommissie.
mij is ..................

1. persoonlijk voornaamwoord
2. wederkerend voornaamdwoord
3. bezittelijk voornaamwoord
4. lidwoord

Jullie zwarte kat heeft in onze tuin gegraven.
zwarte is .............

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wij hebben elkaar veel te vertellen.
elkaar is .............

1. bezittelijk voornaamwoord
2. wederkerend voornaamwoord
3. wederkerig voornaamwoord
4. persoonlijk voornaamwoord

Jouw vader heeft zich in de tijd vergist.
Jouw is ..............

1. bezittelijk voornaamwoord
2. wederkerend voornaamwoord
3. wederkerig voornaamwoord
4. persoonlijk voornaamwoord

Hieronder staat een bouwplan. Bedenk een zin.
ww/bez.vnw-znw/vz-bez.vnw-bnw-znw/ww?

Bedenk een zin met het volgende bouwplan.
lw-bnw-znw/ww/lw-znw/vz-lw-bnw-znw/ww.

Jippie klaar