2kgt 5.2 lezen les 3 (leestaak)

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welke zin past het beste bij jou?
A
Vrijwilligerswerk is niks voor mij
B
Na mijn examen word ik vrijwilliger in Afrika
C
Ik wil vrijwilligerswerk doen in mijn woonplaats

Slide 2 - Quiz

Welk signaalwoorden voor conclusie ken je?

Slide 3 - Question ouverte

Uit welke delen bestaat een tekst in ieder geval?
A
Inleiding - kern
B
Inleiding - slot
C
Inleiding - kern - slot
D
Kern - slot

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
De vakantie van Puck in Oeganda
B
Verbod op vrijwilligerswerk in weeshuizen
C
Vrijwilligerswerk in het buitenland
D
Vrijwilligerswerk met Unicef

Slide 6 - Quiz

Wat doet de schrijver in de inleiding van de tekst?

A
Hij geeft zijn mening
B
Hij noemt het onderwerp
C
Hij stelt een vraag

Slide 7 - Quiz

Wat zie je op de foto bij de tekst?

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Talloze bedrijven bieden reizen aan voor vrijwilligers die in arme landen willen werken. Daar verdienen ze aardig wat geld mee, aldus Unicef
Waarnaar verwijst 'ze'?

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

'Weeskinderen zijn inderdaad geen toeristische attractie. Zij hebben professionele, vaste begeleiding nodig. Toch vind ik dat vrijwilligers best naar een weeshuis mogen gaan.
Wat is het signaalwoord voor tegenstelling?

Slide 14 - Question ouverte

Juist dat bedrijf lag deze week onder vuur. Unicef leverde harde kritiek op het bedrijf, omdat het zich schuldig zou maken aan weeshuistoerisme.

Wat betekent 'onder vuur liggen'
A
In brand staan
B
Veel positieve aandacht krijgen in de media
C
aangevallen worden, veel kritiek krijgen
D
Frauderen, liegen

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Geef aan wat op jou van toepassing is.
A
Ik weet nu precies wat een conclusie is
B
Ik moet nog oefenen om een conclusie te vinden in een tekst
C
Ik snap nog niet wat een conclusie is en hoe ik die vind

Slide 18 - Quiz