Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Einen schönen guten Tag KTH1A!
Heute ist Mittwoch den 13. Mai!
Slide 1 - Diapositive
Willkommen in dieser Stunde.
Na dit uur weet je:
*wat de regels zijn voor de regelmatige zwakke werkwoorden en de werkwoorden met de stam eindigend op een s-klank of op een d of een t
Na dit uur kun je:
*deze verschillende werkwoorden door elkaar gebruiken en toepassen in zinnen.
Slide 2 - Diapositive
terugblik vorige les
In de vorige les heb je je geheugen opgefrist en heb je weer geoefend met de uitgangen van de regelmatige werkwoorden. Daarna heb je bekeken wat er gebeurt met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d of een t.
Hierover gaat de volgende vraag
Slide 3 - Diapositive
Welk verschil is er bij werkwoorden waarbij de stam eindigt op een d of een t (t.o.v. de basisregel)?
Slide 4 - Question ouverte
Had jij geantwoord dat er bij du, er/sie/es en ihr en extra e komt?
A
ja
B
nee
Slide 5 - Quiz
Was je antwoord nee?
bekijk het volgende filmpje dan nog eens.
Was je antwoord ja, dan mag je het filmpje overslaan.
Slide 6 - Diapositive
0
Slide 7 - Vidéo
Bekijk de volgende 4 dia's
De 3e en de 4e dia neem je over in je aantekeningenschrift.
er/sie es arbeitet (+e)er/sie/ esfind et er/sie/es zeichn et
wir arbeit en wir find en wir zeichn en
ihr arbeit et (+e)ihr findet ihr zeichn et
sie/ Sie arbeit en sie/Sie find en sie/Sie zeichn en
Slide 13 - Diapositive
oefenen
Welke vorm is juist?
Kies bij de volgende vragen steeds het juiste antwoord.
Slide 14 - Diapositive
mieten
ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten
Slide 15 - Quiz
kaufen
du
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst
Slide 16 - Quiz
sitzen
du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen
Slide 17 - Quiz
gehen
sie
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst
Slide 18 - Quiz
reden
ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden
Slide 19 - Quiz
en nu in een zin
Slide 20 - Diapositive
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes: Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft
Slide 21 - Quiz
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes: Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen
Slide 22 - Quiz
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes: Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 23 - Quiz
Warum (warten) ............. du nicht?
Slide 24 - Question ouverte
Ich (gehen) ............ nach Hause.
Slide 25 - Question ouverte
Er (kaufen) ........... einen Skihelm
Slide 26 - Question ouverte
Ihr (reden) ............. zuviel.
Slide 27 - Question ouverte
(arbeiten) ............ Sara in einem Supermarkt?
Slide 28 - Question ouverte
Ging het goed?
Probeer dan de volgende 3 vragen eens te maken:
Ging het nog niet zo lekker, sla je de volgende 3 vragen over en beantwoord je de vraag, wat je nog lastig vindt.
Slide 29 - Diapositive
Es (regnen) ........... nicht
Slide 30 - Question ouverte
Du (zeichnen) ........... gut
Slide 31 - Question ouverte
Sie (ev) (öffnen) ........... das Fenster.
Slide 32 - Question ouverte
Wat vind je aan het vervoegen van werkwoorden nog lastig?
Slide 33 - Question ouverte
Wat vond je van deze LessonUp?
Slide 34 - Question ouverte
Heb je je leerdoel 1 behaald? wat de regels zijn voor de regelmatige zwakke werkwoorden en de werkwoorden met de stam eindigend op een s-klank of op een d of een t
Slide 35 - Question ouverte
Heb je je leerdoel 2 behaald? deze verschillende werkwoorden door elkaar gebruiken en toepassen in zinnen.