Stijlstrategie herhaling 1

WELKOM
3 Kader
Welkom
4Va

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

WELKOM
3 Kader
Welkom
4Va

Slide 1 - Diapositive

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Toets formuleren
Onderwerp: formuleren
Leerstof: boekje schrijfstijl
Toetsvorm: vragen zoals in het boekje schrijfstijl

Slide 3 - Diapositive

Herhaling herhaling!
Wat weet jij nog ?

Slide 4 - Diapositive

Welke stijlfiguren ken je nog?

Slide 5 - Question ouverte

Sleep het  voorbeeld naar de juiste stijlfiguur
Landbouwsector boert achteruit.
Hou je gore rotbek!
Hij huilde een zwembad vol tranen.
Wie weet waar Willem woont?
werkzoekend
woordspeling
dysfemisme
eufemisme
hyperbool
Alliteratie

Slide 6 - Question de remorquage

(1) Ajax, gewoon voetballen, vrij van stress. (2) Aanvallend. (3) Nederlands.
Hoe noemen we deze ultra korte zinnen?
A
woordspeling
B
hyperbool
C
korte zin
D
ellips

Slide 7 - Quiz

Zoek op het internet een reclame met een woordspeling of een alliteratie. Upload de foto hier.

Slide 8 - Question ouverte

Signaalwoorden
Signaalwoorden

Slide 9 - Diapositive

Lees de tekst rechts

Deze tekst is een voorbeeld van een 
[                       ]. 
In de tekst staat het woord DAARMEE. Dit is een voorbeeld van [                      ]. 
Als een schrijver zinnen of alinea's met elkaar wil verbinden, gebruikt hij een
[                    ]. Zo'n woord geeft jou een seintje dat er een [                    ] aankomt. Het woord DUS in de tekst is een voorbeeld van een [                           ] verband.           
nieuwsbericht
column
signaalwoord
verwijswoord
signaalwoord
tekstverband
concluderend
redengevend

Slide 10 - Question de remorquage

Verwijswoord
signaalwoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 11 - Question de remorquage

Verwijswoorden

Slide 12 - Diapositive

Geef zoveel mogelijk synoniemen voor spieken.

Slide 13 - Carte mentale

Geef zoveel mogelijk synoniemen voor scholier.

Slide 14 - Carte mentale

Nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee deelzinnen die even belangrijk zijn (die gelijkwaardig zijn). Een nevenschikkend voegwoord staat daarom altijd tussen de deelzinnen in, en zou niet aan het begin van de zin kunnen staan. Zie bijvoorbeeld de volgende zinnen:

 

- Ik pak morgen de bus, want dan kan ik lekker uitslapen. (want kan alleen op die plek staan)

- Ik heb er best veel zin in, maar ik hoop dat het niet te laat is afgelopen.

- Ik fiets naar de speeltuin en pomp eerst mijn band op. 

Slide 15 - Diapositive

Een nevenschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.

Slide 16 - Quiz

- Dus, en, maar, of, want - zijn nevenschikkende voegwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Onderschikkende voegwoorden 
Onderschikkende voegwoorden verbinden een bijzin aan een hoofdzin. In dit geval vormt het onderschikkende voegwoord samen met de bijzin een bijwoord, waardoor je deze volledige ondergeschikte zin ook vooraan kan plaatsen, en daarmee het onderschikkende voegwoord vooraan kan komen te staan. Zie bijvoorbeeld de volgende zinnen:
  

- Ik pak morgen de bus, omdat ik dan lekker kan uitslapen.
- Omdat ik dan lekker kan uitslapen, pak ik morgen de bus.

- Ik heb er best veel zin in, als het niet te laat is afgelopen.
- Als het niet te laat is afgelopen, heb ik er best veel zin in.

Slide 18 - Diapositive

Onderschikking is een combinatie van
A
Allemaal hoofdzinnen
B
Hoofdzin(nen) en minstens één bijzin
C
Minstens één hoofdzin en meerdere bijzinnen
D
Alleen maar bijzinnen

Slide 19 - Quiz

Een onderschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.

Slide 20 - Quiz

Onderschikkend of nevenschikkend?
Ik wilde naar een feestje, maar ik werd ziek.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend

Slide 21 - Quiz

Onderschikkend of nevenschikkend?
Ik fiets naar de speeltuin, zodra ik mijn band opgepompt heb.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend

Slide 22 - Quiz

Lesdoel

Je kunt de stijlstrategieën toepassen in eigen teksten.

Slide 23 - Diapositive

Maak opdracht  15 blz. 29, opdracht 16 blz. 35 en opdracht 17 blz 36.


Klaar?
Maak de eindopdracht op blz. 39 en 40.
Kies hier of voor opdracht A of voor opdracht B.

Slide 24 - Diapositive

Opdracht 15 antwoorden
A. Analyse van een wedstrijdverslag
b) Ellips
d) Zo ontstaat er ‘snelheid’. De mededelingen vallen op en krijgen extra kracht.
e) (11) Zijn jagen, zijn dribbels, zijn passing. (12) Machtig mooi.
f) De zin beschrijft een snelle schijnbeweging. De zin zelf is, door al die korte stukjes tussen komma’s, ook ‘snel’.
g) Machtig mooi.
h) bliksem snel, een pass uit duizenden, wonderavond, ziedend.
i) De zin geeft een opsomming, zonder dat er persoonsvormen of onderwerpen worden gebruikt.
B. Analyse van een concertrecensie
a) Willem raakt.
b) Ellips
c) kalm / rustig / vredig
e) De rapper begint niet meteen met zijn optreden, maar hij creëert spanning door een onverwachte aankleding. De journalist begint ook niet met de beschrijving van het optreden, maar met een trage beschrijving van het podium en de reactie van het publiek.
f) plots
h) De zin geeft een opsomming, zonder persoonsvorm of onderwerp.
i) De laatste zin geeft de conclusie: die is zo kort mogelijk geformuleerd. Doordat de zinnen ervoor lang zijn, springt deze laatste zin er nog meer uit.

Slide 25 - Diapositive

Ben je klaar voor de toets?

Slide 26 - Question ouverte