All right unit 1 p 40 en 41

Hello!
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Hello!

Slide 1 - Diapositive

Planning
1.  Words herhalen
2. Persoonlijke voornaamwoorden
3. Bezittelijke voornaamwoorden
4. Get to work! 

Slide 2 - Diapositive

Doel
Ik ken het rijtje woorden van Engels naar Nederlands en de persoonlijk en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een mens, dier, ding.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

____ (ik) am not hungry
A
I
B
You
C
We
D
They

Slide 7 - Quiz

___ (wij) are going to the mall.
A
she
B
they
C
We
D
you

Slide 8 - Quiz

____ (jij) are playing games.
A
he
B
they
C
she
D
you

Slide 9 - Quiz

____ (zij) are eating food.
A
you
B
they
C
she
D
we

Slide 10 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoorden in het Engels:
Ik
Jij
Hij
Het
Jullie
Zij (mv)
Zij
Wij
He
We
You
They
You (ev)
It
She

Slide 11 - Question de remorquage

Personal Pronouns
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij
Wij
Zij 
Ik
Jullie
Hij
Zij (vrouw)
Het

Slide 12 - Question de remorquage

Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

That is ____ (mijn) book.
A
mine
B
my
C
me
D
moi

Slide 15 - Quiz

That is ____ (onze) bag.
A
our
B
ours
C
your
D
yours

Slide 16 - Quiz

____ (zijn) new bike is blue.
A
hers
B
his
C
theirs
D
our

Slide 17 - Quiz

____ (haar) hair is brown.
A
hop
B
his
C
hers
D
her

Slide 18 - Quiz

____ (hun) house is big.
A
their
B
our
C
his
D
its

Slide 19 - Quiz

Persoonlijke + bezittelijke voornaamwoorden
Ik
I
Jij
you
Hij
he
Zij
she
Het
it
We
wij
Jullie
you
Zij
they 
mijn
my
Jouw
your
Zijn
his
Haar
her
Van het
its
Onze
our
Van jullie
your
Hun
their

Slide 20 - Diapositive

Ik begrijp de persoonlijke & bezittelijke voornaamwoorden

Slide 21 - Sondage

Words
Words
Words
Van Engels naar Nederlands

Slide 22 - Diapositive

Wat betekent het Engelse woord:
diary

Slide 23 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
library

Slide 24 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
classroom

Slide 25 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
timetable

Slide 26 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
PE

Slide 27 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
canteen

Slide 28 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
clever

Slide 29 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
to make friends

Slide 30 - Question ouverte

Wat betekent het Engelse woord:
maths

Slide 31 - Question ouverte

Words
Words
Words
Van Nederlands naar Engels

Slide 32 - Diapositive

Translate to English:
Engels

Slide 33 - Question ouverte

Translate to English:
leraar

Slide 34 - Question ouverte

Translate to English:
links

Slide 35 - Question ouverte

Translate to English:
rechts

Slide 36 - Question ouverte

Translate to English:
potlood

Slide 37 - Question ouverte

Translate to English:
schrijven

Slide 38 - Question ouverte

Translate to English:
vragen

Slide 39 - Question ouverte

Translate to English:
leren

Slide 40 - Question ouverte

Translate to English:
rugzak

Slide 41 - Question ouverte

Translate to English:
huiswerk

Slide 42 - Question ouverte

Translate to English:
pauze

Slide 43 - Question ouverte

Ken je de stof van 1.2?

Slide 44 - Carte mentale

work
Test jezelf 1.3 online
wordtrainer 1.3 online
Expressions 1.3 book page 44

STUDY: 
BK blz. 42 
KGT blz. 43&44
 
                      
timer
10:00

Slide 45 - Diapositive