4.4 - Examen spreken

Examen spreken
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Examen spreken

Slide 1 - Diapositive

Presentatie actuele politieke kwestie 
Je geeft een presentatie aan je klasgenoten en docent over een actuele politieke kwestie (denk aan: milieu, klimaat, onderwijs, privacy, etc.) in Nederland of een ander land. 


Slide 2 - Diapositive

Presentatie actuele politieke kwestie
  • Je verzamelt van te voren informatie over de kwestie die je hebt gekozen. 

  • Je bedenkt wat jouw mening is ten opzichte van de kwestie en je zorgt dat je argumenten hebt om jouw mening te onderbouwen.


Slide 3 - Diapositive

Opdracht: voorwaarden
  • Het doel van je presentatie is je publiek te informeren over de kwestie en te overtuigen van jouw mening ten opzichte van de kwestie.

  • De presentatie moet tussen de 6 en 8 minuten duren. 

Slide 4 - Diapositive

Inleiding
1. Je introduceert het onderwerp van je presentatie.

2. Je legt uit waarom je dit onderwerp hebt gekozen.

3. Je legt uit hoe lang deze kwestie al speelt en wat de recente ontwikkelingen zijn op dit gebied.
 

Slide 5 - Diapositive

Middenstuk
4. Je geeft jouw mening ten opzichte van de kwestie. Je onderbouwt je mening met minimaal drie argumenten.

5. Je noemt minimaal één argument dat jouw mening tegenspreekt. Je legt ook uit waarom jij het niet eens bent met dit tegenargument.



Slide 6 - Diapositive

Slot
6. Je legt uit welke ontwikkelingen jij in de nabije toekomst verwacht ten opzichte van de kwestie.

7. Je sluit je presentatie passend af.


Je beantwoordt ook vragen vanuit het publiek na je presentatie. Dit hoort niet bij de spreektijd.

Slide 7 - Diapositive

Beoordeling van het examen
>>>> Is de spreekopdracht verstaanbaar en adequaat? <<<
  1. Inhoud
  2. Samenhang
  3. Afstemming op doel
  4. Afstemming op publiek
  5. Woordgebruik en woordenschat
  6. Vloeiendheid, verstaanbaarheid, grammaticale beheersing.

Slide 8 - Diapositive

Samenhang
  • Maakt gebruik van middelen voor tekstcohesie (bijvoorbeeld signaal- en verbindingswoorden) om uitingen te verbinden tot een heldere, samenhangende tekst. Bij langere teksten kan dit nog problemen opleveren.

  • Kan, indien nodig, het publiek de opbouw en structuur duidelijk maken en volgt deze ook.

Slide 9 - Diapositive

Doel
Kan tijdens een spreektaak verschillende doelen met elkaar verbinden (bijvoorbeeld informeren en overtuigen) en is zich bewust van wisselingen van spreekdoel.

Slide 10 - Diapositive

Publiek
  • Kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.

  • Kan spontaan afwijken van een voorbereidende tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen.


Slide 11 - Diapositive

Woordgebruik en woordenschat
  • Beschikt over een goede woordenschat.

  • Kan variëren in de formulering.

  • Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.

Slide 12 - Diapositive

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing
  • Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica.

  • Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar zijn zeldzaam en worden meestal direct verbeterd.

  • Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo; hoewel er tijdens het zoeken naar patronen en uitdrukkingen, aarzelingen voorkomen, zijn er weinig, overigens niet storende pauzes.

Slide 13 - Diapositive

Voorbereiding
  • een woordenboek (alleen bij de voorbereiding)
  • aantekeningen in steekwoorden: je mag niet voorlezen
  • presentatiemateriaal (zoals PowerPoint)

Slide 14 - Diapositive

Tijdens de presentatie
  • Je mag gebruik maken van aantekeningen in de vorm van trefwoorden (echter geen volledig uitgeschreven zinnen).
  • Maak en houd contact met de luisteraars; lees niet voor.
  • Spreek duidelijk, niet gehaast en niet monotoon.
  • Indien je taalfouten maakt, probeer deze te herstellen.


Slide 15 - Diapositive

Vragen?

Slide 16 - Diapositive