Hoofdstuk 6 - les 1

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Speciaal Onderwijs
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 6

Doel: 

Deze les leer je de begrippen fictie en non-fictie. 

Je weet welke verschillende verhaalvormen er zijn. 

Je weet wat een stripverhaal is en het verschil tussen spreekballonnen en denkwolken

Welke strip verhalen ken je?

Theorie

Een verzonnen verhaal noem je fictie. De gebeurtenissen in het verhaal zijn niet echt gebeurd. Voor het schrijven van fictie gebruikt de schrijver zijn fantasie. 

       Theorie

Een waargebeurd verhaal noem je non-fictie. De gebeurtenissen in het verhaal zijn echt gebeurd. non-fictie is het tegenovergestelde van fictie. 

Fictie

1. verzonnen
2. echt gebeurd

Non-fictie

1. verzonnen
2. echt gebeurd

een documentaire over motorcross

1. fictie
2. non-fictie

het stripverhaal donald duck

1. fictie
2. non-fictie

de serie brugklas

1. fictie
2. non-fictie

een artikel uit de krant

1. fictie
2. non-fictie

Wat vind jij leuker om te lezen?

fictie

non-fictie

Theorie

Je kunt verhalen op verschillende manieren vertellen. De manier van vertellen noem je de verhaalvorm

voorbeeld:

gedicht, songtekst, stripverhaal

Theorie

Het stripverhaal is een bijzondere verhaalvorm. In een stripverhaal wordt het verhaal verteld met tekeningen en korte stukjes tekst. 

De tekst in een stripverhaal moet kort en duidelijk zijn. de tekenaar gebruikt spreekballonnen om te laten zien wat een stripfiguur zegt. De striptekenaar gebruikt denkwolken om te laten zien wat een stripfiguur denkt. 

Spreekballon

Denkwolk

Maak:

Blz. 72 - opdracht 2

Theorie

Een striptekenaar maakt gebruik van verschillende lettergroottes, lettertypes en leestekens om bepaalde teksten op te laten vallen. De taal die wordt gebruikt in een stripverhaal noem je striptaal. 

Maak: 

Blz. 73 - Opdracht 3

Theorie

De tekeningen in een stripverhaal staan in een bepaalde volgorde. De ene gebeurtenis wordt gevolgd door een andere gebeurtenis. Soms wordt er een sprong in de tijd gemaakt tussen twee tekeningen. Ook komt het voor dat de striptekenaar plotseling de plaats verandert waar het verhaal zich afspeelt. 

Doen: 

Lees het stripverhaal op blz 74 - 75

Een stripverhaal is meestal fictie

1. waar
2. niet waar

Welke sport is het onderwerp van dit stripverhaal?

Waar speelt dit stripverhaal zich af?

wat gebeurt er in het stripverhaal?

Hoe loopt de gebeurtenis af?

In dit stripverhaal komen geen denkwolkjes voor.

1. Waar
2. Niet waar

Hoe kun je zien dat er een sprong in de tijd wordt gemaakt?

Leg uit of er in deze strip van plaats wordt veranderd.

Zelfstandig werken

Maak: Blz 78 t/m 83 

Opdracht 5 en 6