Woordsoorten 1.1 en 1.2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Grammatica 1

Woordsoorten

1.1 Werkwoorden

1.2 Naamwoorden en lidwoorden

1.3 Voornaamwoorden

1.4 Voegwoord en voorzetsels

Grammatica 1:

Woordsoorten:

1.1: Werkwoorden

Noem 3 werkwoorden!

Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?

Infinitief

Voltooid deelwoord

Persoons-

vorm

Dit heeft een zin altijd!

Dit is het hele werkwoord

Geeft aan dat iets al is gebeurd.

Persoonsvorm in de zin?
Op het bedrijfsfeest waren alle medewerkers en hun partners uitgenodigd.

1. Alle medewerkers
2. Uitgenodigd
3. Waren
4. Zijn

Zin: Wat gaan we vanavond doen?

Vraag: Wat voor een woord is doen?

1. Voltooid deelwoord.
2. Persoonsvorm
3. Infinitief
4. Onderwerp

Zin: Heeft u ook een inboedelverzekering afgesloten bij onze maatschappij.

Vraag: Wat voor woord is afgesloten?

1. Voltooid deelwoord.
2. Persoonsvorm.
3. Infinitief.
4. Onderwerp.

Rondvraag

Zijn er over dit onderdeel nog vragen?

Er zijn drie lidwoorden.

1. ja
2. nee

Grammatica 1

Woordsoorten:

1.2 naamwoorden en lidwoorden

4. Lidwoorden

Lidwoorden horen bij het zelfstandig naamwoord.

Lidwoorden staan voor het zelfstandig naamwoord, maar er kunnen wel woorden tussen staan zoals het (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord.

Het kinderdagverblijf.

De leuke groep.

Een goede stageplek.

Vul het juiste lidwoord in.

Peter loopt naar (...) derde etage.

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

1. 1 lidwoord
2. 2 lidwoorden
3. 3 lidwoorden
4. 4 lidwoorden

Wat is het zelfstang naamwoord in de zin?
Ik heb een tas.

1. Ik
2. heb
3. een
4. tas

Vul het juiste lidwoord in.

Ik heb (...) nieuwe pen.

1. Zelfstandig naamwoord

1) Je kunt er vaak de, het of een voorzetten

2) Je kunt ze meestal in het meervoud zetten

3) Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken

fiets - de fiets - fietsen - fietsje

boek - het boek - boeken - boekje

Namen van mensen, plaatsen en landen zijn ook zelfstandig naamwoorden

DRIE VRAGEN

3 vragen over het zelfstandig naamwoord

Wat is het zelfstang naamwoord in de zin?
Ga jij naar Amsterdam?

1. Ga
2. jij
3. naar
4. Amsterdam

Wat is het zelfstang naamwoord in de zin?
Het gedicht is prachtig

1. Het
2. gedicht
3. is
4. prachtig

Rondvraag

Zijn er over dit onderdeel nog vragen?

Oefenen / Huiswerk