NN 2F: 1.2 - Naamwoorden en lidwoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Grammatica en Spelling

H1 - Woordsoorten

1.2 - Naamwoorden en lidwoorden

Wat gaan we vandaag doen?

• Herhaling 1.1 - Werkwoorden
  
• Theorie 1.2 - Naamwoorden en lidwoorden
• Zelfstandig aan de slag
  

Grammatica H1.1- Werkwoorden

Er zijn 3 vormen van het werkwoord die je moet kunnen herkennen en benoemen.

1. Persoonsvorm
2. Infinitief (hele werkwoord)
3. Voltooid deelwoord

Op welke 2 manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Infinitief

Voltooid deelwoord

Persoons-

vorm

Dit heeft een zin altijd!

Dit is het hele werkwoord

Geeft aan dat iets al is gebeurd.

Gram 1.2 - Naamwoorden en lidwoorden

Lesdoel:

Aan het einde van deze paragraaf herken je zelfstandige naamwoorden, (stoffelijk) bijvoegelijke naamwoorden en lidwoorden.

Gram 1.2 - Naamwoorden en lidwoorden

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
4. Lidwoorden

1. Zelfstandig naamwoord

1) Je kunt er vaak de, het of een voorzetten

2) Je kunt ze meestal in het meervoud zetten

3) Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken

fiets - de fiets - fietsen - fietsje

boek - het boek - boeken - boekje

Namen van mensen, plaatsen en landen zijn ook zelfstandig naamwoorden

DRIE VRAGEN

3 vragen over het zelfstandig naamwoord

Wat is het zelfstang naamwoord in de zin?
Ik heb een tas.

1. Ik
2. heb
3. een
4. tas

Wat is het zelfstang naamwoord in de zin?
Ga jij naar Amsterdam?

1. Ga
2. jij
3. naar
4. Amsterdam

Wat is het zelfstang naamwoord in de zin?
Het gedicht is prachtig

1. Het
2. gedicht
3. is
4. prachtig

2. Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord.

De mooie fiets

De rode fiets

De oude fiets

2. Bijvoeglijk naamwoord

Soms staan er meerdere bijvoeglijk naamwoorden voor een zelfstandig naamwoord. Dan worden ze gescheiden door een komma.

De mooie, gele auto.

De mooie, gele, oude auto.

2. Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord staat niet altijd direct voor het zelfstandig naamwoord. Soms vind je het ook ergens anders in de zin.

De haar van het meisje is rood.

De kinderen op stage zijn lief.

DRIE VRAGEN

5 vragen over het bijvoeglijk naamwoord

Wat is het bijvoeglijk naamwoord:
Ik koop een nieuwe fiets.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord:
De tas is zwaar.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord:
De blauwe tas is van mij.

Maak een zin met twee bijvoeglijk naamwoorden.

Maak een zin waar bijvoeglijk naamwoord niet voor het zelfstandig naamwoord staat.

3. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welke stof het zelfstandig naamwoord gemaakt is.

De gouden oorbellen.

Een plastic tas.

Het bankje is van hout.

Het huisje is van snoep.

DRIE VRAGEN

2 vragen over het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welke stof het werkwoord is gemaakt.

1. waar
2. niet waar

Stoffelijk bijvoeglijk

Bijvoeglijk

Goud

Lief

Duur

Hout

Geel

Oud

Papier

Eng

Steen

IJzer

4. Lidwoorden

Lidwoorden horen bij het zelfstandig naamwoord.

Lidwoorden staan voor het zelfstandig naamwoord, maar er kunnen wel woorden tussen staan zoals het (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord.

Het kinderdagverblijf.

De leuke groep.

Een goede stageplek.

4. Lidwoorden

Er zijn twee soorten lidwoorden.

Bepaald lidwoord: de & het

Onbepaald lidwoord: een

Een boek (het maakt niet uit welke)

Het boek (een bepaald boek)

DRIE VRAGEN

2 vragen over lidwoorden

Vul het juiste lidwoord in.

Peter loopt naar (...) derde etage.

Vul het juiste lidwoord in.

Ik heb (...) nieuwe pen.

Checken lesdoel

Aan het einde van deze paragraaf herken je zelfstandige naamwoorden, (stoffelijk) bijvoegelijke naamwoorden en lidwoorden.

1 opdracht om te kijken of je het lesdoel hebt behaald

www.cambiumned.nl

Zelfstandig aan de slag

Open NU Nederlands

Grammatica H1 - Woordsoorten

1.2 - Naamwoorden en lidwoorden

Opdracht 1, 2, 3, 4 en 5

 op blz. 142 t/m 144