Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Examenopgave
Slide 1 - Diapositive
Opgave 1 Par. 1.1
Naar het mbo (Ex.2018 tijdvak 2)
Slide 2 - Diapositive
Twee vriendinnen, Lindy en Manon, gaan naar een mbo-vervolgopleiding. Ze bezoeken een aantal open dagen. De scholen presenteren zich daar heel professioneel. Mbo-scholen gebruiken meerdere instrumenten van de marketingmix om nieuwe leerlingen te werven.
Hieronder staan verschillende instrumenten van de marketingmix met daarboven verschillende uitwerkingen. Sleep het juiste marketing instrument naar de juist uitwerking
De school is actief op Facebook, Twitter en Instagram
De school biedt veel opleidingen op verschillende niveau's
Alle docenten zijn aanwezig tijdens de open dag
De school is makkelijk bereikbaar met openbaar vervoer
personeels
beleid
plaatsbeleid
Product
beleid
Promotie
beleid
Slide 3 - Question de remorquage
Opgave 2 PAR. 1.2
Inkomensverschillen in Nederland (Ex.2019 tijdvak 1)
Slide 4 - Diapositive
In Nederland zijn de verschillen in inkomens vrij klein, vergeleken met andere landen. Ook al is Nederland een welvarend land, toch leeft ongeveer 10% van de huishoudens onder de lage- inkomensgrens van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
De lage-inkomensgrens is een inkomen met een vaste lage koopkracht. De lage-inkomensgrens wordt ieder jaar aangepast. Op basis waarvan wordt de lage-inkomensgrens ieder jaar aangepast?
A
de hoogte van de gemiddelde inkomens
B
de hoogte van de uitkeringen
C
de omvang van de bevolking
D
de prijsontwikkeling
Slide 5 - Quiz
In Nederland geldt een minimumloon dat hoger is dan de lage- inkomensgrens. Toch zijn er werknemers met een inkomen onder de lage- inkomensgrens.
Verklaar dat er werknemers zijn die toch onder de lage-inkomensgrens zitten.
Slide 6 - Question ouverte
Hieronder staan twee mogelijke opmerkingen over de inkomensverdeling in Nederland, volgens Lorenzcurve b. Opmerkingen: 1 De armste 30% van Nederland verdient 20% van het nationaal inkomen. 2 De rijkste 20% van de bevolking verdient 60% van het nationaal inkomen. Welke opmerking is juist of onjuist?
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Geen van de stellingen zijn juist
D
Beide stelling zijn juist
Slide 7 - Quiz
Rashid en Erna zitten in dezelfde klas. Het gezin van Erna moet rondkomen van een laag inkomen, terwijl het gezin van Rashid een hoog inkomen ontvangt. Erna: “Is het bestedingspatroon van jullie gezin nu zo veel anders dan bij ons?” Rashid: “Nou, aan sommige goederen geven we meer uit, maar aan andere goederen nauwelijks meer.” Hieronder zie je de verdeling van enige uitgaven van beide gezinnen in % van het totale inkomen van het gezin. Welke uitgaven zijn bij Rashid absoluut (in €) gezien altijd hoger dan bij Erna? Leg je keuze uit.
Slide 8 - Question ouverte
Inkomensverschillen komen in ieder land voor. Volgens Erna zouden de verschillen in inkomens veel kleiner moeten zijn.
Slide 9 - Diapositive
Maak van onderstaande zin een economisch juiste tekst door het juiste woord te kiezen. Kies uit de woorden die tussen haakjes staan. Als de inkomensverschillen kleiner worden, verandert Lorenzcurve b in ...... (Lorenzcurve a / Lorenzcurve c ).
Slide 10 - Question ouverte
Maak van onderstaande zin een economisch juiste tekst door het juiste woord te kiezen. Kies uit de woorden die tussen haakjes staan. De diagonaal (rechte 45 graden-lijn) is de situatie van een ...... (volledig gelijke / volledig ongelijke) inkomensverdeling.
Slide 11 - Question ouverte
Volgens Rashid zijn inkomensverschillen prima. Hij vindt dan ook dat “het slecht zou zijn voor de Nederlandse economie als iedereen hetzelfde zou verdienen”. Noem een argument voor de uitspraak van Rashid.