Je kunt benoemen uit welke soort deeltjes de drie soorten stoffen zijn opgebouwd (opg. 10, 12,
zie par 3.3).
• Je kunt minstens drie verschillen in eigenschappen tussen de drie soorten stoffen opnoemen
(opg. 14, 16).
• Je kunt de verschillen in eigenschappen verklaren aan de hand van de bouw van de stoffen (opg.
Zie ook par 3.3).
• Je kunt op microniveau uitleggen waarom een legering minder buigzaam is dan een zuiver metaal
(opg. 15).