to be + have got

Wat weet je nog over 'to be'?
1 / 26
suivant
Slide 1: Question ouverte
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wat weet je nog over 'to be'?

Slide 1 - Question ouverte

To be
To be --> Zijn

  1. I am            
  2. You are
  3. He/she/it is --> hetzelfde in het Nederlands
  4. We are
  5. They are

Slide 2 - Diapositive

You ... a good friend
A
am
B
is
C
are

Slide 3 - Quiz

My mother ... very sweet
A
am
B
is
C
are

Slide 4 - Quiz

Vertaal de zin naar het Engels:
Wij zijn vrienden

Slide 5 - Question ouverte

Wat gebeurt er met 'to be' als je een vragende zin maakt?

Slide 6 - Question ouverte

Een vragende zin maken met 'to be'

Normaal:  Ellen is een aardig meisje --> Ellen is a nice girl 
Vragend: Is Ellen een aardig meisje? -->Is Ellen a nice girl? 

Regel: Om een vraag te maken met 'to be' zet je am/are/is vooraan de zin.

Slide 7 - Diapositive

Maak de volgende zin vragend:
He is weird

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal de volgende zin in het
Engels:
Zijn wij raar?

Slide 9 - Question ouverte

Wat komt er achter de vorm van 'to be' bij een ontkenning?

Slide 10 - Question ouverte

0ntkenning maken met 'to be'

Normaal: Ellen is grappig -->  Ellen is funny
Ontkennend: Ellen is niet grappig --> Ellen is not funny


Regel: om een ontkenning te maken zet je not achter am/are/is

Slide 11 - Diapositive

Maak de volgende zin ontkennend:
Amy is smart

Slide 12 - Question ouverte

Maak de volgende zin ontkennend:
Jan is a girl

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal de volgende zin in het Engels:
Ik ben niet raar

Slide 14 - Question ouverte

Wat betekend 'have (got)' in het Nederlands?

Slide 15 - Question ouverte

Have got 
Have got --> hebben

  1. I have (got)
  2. You have (got)
  3. He/she/it has (got) --> enige uitzondering (has)
  4. We have (got)
  5. They have (got)

Slide 16 - Diapositive

I ... a brother
A
have
B
has
C
am
D
are

Slide 17 - Quiz

My sister ... a dog
A
has
B
have
C
is
D
am

Slide 18 - Quiz

Vertaal de volgende zin in het Engels:
Zij hebben een hond

Slide 19 - Question ouverte

Vraag maken met 'have got'

Normaal: Ik heb een nieuw shirt --> I have got a new shirt
Vraag: Heb ik een nieuw shirt? --> Have I got a new shirt?

Regel: Om een vraag te maken met 'have got' zet je de vorm van 'have got' vooraan de zin.

Slide 20 - Diapositive

Maak de volgende zin vragend:
Lisa has got a sister

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal de volgende zin in het Engels:
Heeft hij een zus?

Slide 22 - Question ouverte

Ontkenning maken met 'have got'
Normaal: I have got a father
Ontkennend: I have not got a father

Regel: om een ontkenning te maken zet je not tussen  have/has en got 

Slide 23 - Diapositive

Maak de volgende zin ontkennend:
We have got a cat

Slide 24 - Question ouverte

Maak de volgende zin ontkennend:
You have got a nice bag

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal de volgende zin in het Engels:
Zij heeft geen tas

Slide 26 - Question ouverte