Health - leerjaar 1 les 1

Health 
Leerjaar 1 - Les 1
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Health 
Leerjaar 1 - Les 1

Slide 1 - Diapositive

Energie
- Introductie
- Energie voor je lichaam
- Meten = weten

Slide 2 - Diapositive

1. Waarom heb je gekozen voor Sports & Health?
2. Wat verwacht je van de theorielessen?
3. Wat wil je leren in de theorielessen?

Slide 3 - Question ouverte

Biologisch momentje..
Hoeveel eet een van de sterkste mannen van Amerika? 

Robert Oberst, a.k.a. Obie, is een van de sterkste mannen van Amerika. Hij is 2,01 meter lang en weegt ruim 180 kilo. 
Een gemiddelde man heeft ongeveer 2500 calorieën nodig. Robert eet tussen de 15.000 en 20.000 calorieën per dag.

Om de sterkste man te worden bestaat je dag uit trainen, eten en slapen.
En om zijn training vol te houden, wat onder andere bestaat uit het tillen van tractorbanden van 550 kilo, eet hij de hele dag door en verorbert 10 eieren en 1,5 kg vlees per dag.





Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Wat eet jij gemiddeld voor je ontbijt?

Slide 6 - Question ouverte

De kaars

Slide 7 - Diapositive

Waarom blijft de kaars branden?

Slide 8 - Question ouverte

Wat gebeurt er tijdens en na het sporten met je lichaam?

Slide 9 - Question ouverte

Energie: 
  • Functie van voedsel: Brandstof.
      Brandstof = energie.

  • Energie: nodig voor beweging en warmte.
  • Energie haal je uit energierijke stoffen:
    - Koolhydraten (zetmeel en suikers)
    - Vetten 

  • Energiewaarde  wordt uitgedrukt in kJ (kilojoule)
      of in calorieën / kilocalorieën (cal/kcal).
      1 kcal = 4,2 kJ (Kilojoule)

Slide 10 - Diapositive

Waar hangt je hoeveelheid energie die je nodig hebt vanaf?

Slide 11 - Question ouverte

Hoeveel energie heb je nodig?
  • Energieverbruik p.p.p.d. hangt af van:
      - geslacht (mannen zijn groter, gespierder, dus meer energie).
      - leeftijd (meer energie nodig in de groei).
      - lichaamsgrootte (groter lichaam – meer energie).
      - lichamelijke inspanning (meer inspanning – meer energie). 

Vrouwen ±2000 kcal p.d. Mannen ± 2500 kcal p.d. (volwassenen).


Slide 12 - Diapositive

Is het in evenwicht?
  • Energiebalans in evenwicht - gezond gewicht (BMI)

  • Teveel energie opgeslagen als vet (overleven) = overgewicht.
      Grotere kans op hart- en  vaatziekten, en diabetes.
  • Te weinig energie, vetreserves aanbreken = ondergewicht. Kans op ondervoeding:
      mensen eten te weinig, tekort aan bepaalde voedingsstoffen. Gevolg = slap, moe, ziek, dikke buiken, hersenbeschadiging. 

  • Vet(weefsel) beschermt inwendige organen en tegen afkoeling, produceert diverse
     hormonen. Menselijk vetweefsel = reserve 1,5 maand. 

Slide 13 - Diapositive

Uithoudingsvermogen

Slide 14 - Carte mentale

Uithoudingsvermogen
Als je gaat sporten, heb je uithoudingsvermogen nodig.
Daarmee kun je lichamelijke (of geestelijke) inspanning volhouden. 
Je kunt je uithoudingvermogen trainen, instandhouden en verbeteren.

Met je longen neem je zuurstof op uit de lucht. 
Deze zuurstof is nodig voor de verbranding in je cellen. 
Via de bloedvaten wordt deze zuurstof naar de cellen vervoerd. 
Daar wordt met behulp van zuurstof je voedsel (energie) verbrand.

Slide 15 - Diapositive

Verbranding in de cellen
In alle cellen van ons lichaam vindt verbranding plaats. 
Voor verbranding in de cellen is zuurstof en brandstof nodig.  Glucose is de brandstof.  Zuurstof adem je in.

Bij verbranding komen de verbrandingsproducten water,  koolstofdioxide en energie vrij. Energie in de vorm van warmte en beweging. 


Het reactieschema:
glucose + zuurstof  --> koolstofdioxide + water + energie

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Wat gebeurt er allemaal in je lichaam wanneer je je inspant tijdens bv het sporten?

Slide 18 - Question ouverte

Inspanning 
en verbranding
Bij inspanning kun je waarnemen:
- snellere ademhaling
- aantal hartslagen per minuut neemt toe
- de huid wordt rood
- er ontstaat zweet op de huid

Bovenstaande komt doordat je bij inspanning energie verbruikt. Als brandstof (glucose) verbrand wordt, komt er energie vrij.  Glucose krijg je binnen door te eten en te drinken. Het wordt in de darmen door je bloed opgenomen. 


De verbrandingsproducten zijn: 
Koolstofdioxide: Dit gas ademen wij uit
Water: Verlaat het lichaam via: . zweten, plassen / poepen 
             (uitscheiden) en uitademen

Er komt ook energie vrij: Die gebruik je voor
bewegen, je lichaamstemperatuur constant houden.

 Energie heb je altijd nodig, zelfs als je slaapt of als je denkt. 
Voor beweging heb je energie nodig

Slide 19 - Diapositive

Verbranding in elke lichaamscel

De energie die bij de verbranding in elke cel vrijkomt, gebruikt je lichaam 
om te bewegen en om op de juiste temperatuur te blijven. 

Hoe de opname van zuurstof plaatsvindt zie je in de volgende filmpje.


Slide 20 - Diapositive

Meten = weten

Slide 21 - Diapositive

Meet je hartslag
1. Meet je hartslag voor 15 seconden.
2. Doe dit getal x4, dat is je hartslag per minuut in rust.
3. Ren 10x de trap op en af.
4. Meet weer je hartslag voor 15 seconden, noteer je hartslag per minuut.
5. Herhaal de hartslagmeting ook 2 minuten na de activiteit.

Slide 22 - Diapositive

GO!
Denk aan de andere schoolgenoten.

15 sec
1 minuut
Voor de activiteit
Direct na de activiteit
Na 2 minuten

Slide 23 - Diapositive

Vul hier je gegevens in, wat valt je op aan de hartslag?

Slide 24 - Question ouverte

Lucht in je longen

Ademvolume:
De hoeveelheid lucht die iemand in- en uit ademt 
bij een rustige ademhaling (ong. 0,5 liter). 

Extra inademing: 2,5 liter extra t.o.v. de normale inademing.
Extra uitademing: 1,5 liter extra t.o.v. de normaal uitgeademing.

Vitale capaciteit: 
De hoeveelheid die iemand MAXIMAAL in- en uit ademt (bij een hele diepe ademhaling). (ong. 4,5 liter)

Restvolume:  (Er zit altijd lucht in je longen)
De lucht die achterblijft in je longen nadat je maximaal hebt uitgeademd. In totaal is dit ongeveer 1,5 liter.

Longvolume = Totale longcapaciteit
Dit is de Vitale capaciteit (te meten) + Restvolume

Slide 25 - Diapositive

Praktijk
Praktijk A: Ademvolume meten 

Praktijk B: Vitale capaciteit meten

Praktijk C: 
Hoevaak adem jij in 1 minuut?
Tel het aantal ademhalingen en noteer het aantal in je schrift en/of het bord. In- en uitademen tel je als 1.

Slide 26 - Diapositive

A. Ademvolume (m.b.v. spirometer): 
De spirometer is een longfunctieapparaat Spirare = ademhalen. 
Je verplaatst liters lucht.
1. Pak de spirometer en een kartonnen kokertje.
2. Zet de wijzer van de spirometer op nul.
3. Zet het kokertje op de spirometer.

Je meet je ademvolume in rust (je zit rustg, je ademhaling is ‘normaal’) 
Zet je lippen rond het kokertje en adem 6 x NORMAAL in- en uit. 
Adem in door je neus en uit door het kokertje. 
Let op: Je lippen blijven dus steeds om het kokertje.

a) Lees af op hoeveel liter de meter staat. Dit getal ga je NIET noteren. 
     Noteer in je schrift wat je ademvolume is (in liters). 
     Je ademvolume is de hoeveelheid lucht die je per ademhaling inademt/uitademt; 
     Je moet dus rekenen want je hebt 6 x geademd in het apparaat! Lees af en deel door 6.
b) Noteer je ademvolume op het papier van de klas.

Slide 27 - Diapositive

B. Meet je vitale capaciteit (m.b.v. spirometer): 
De spirometer is een longfunctieapparaat Spirare = ademhalen. 
Je verplaatst liters lucht.
1. Pak de spirometer en een kartonnen kokertje.
2. Zet de wijzer van de spirometer op nul.
3. Zet het kokertje op de spirometer.

4. Adem maximaal, zo diep mogelijk in.
5. Zet je mond om het kartonnen kokertje.
6. Adem maximaal, zo veel mogelijk uit
7. Kijk op de wijzer. Lees af hoe groot jouw vitale capaciteit is.

  Noteer in je schrift wat jouw vitale capaciteit is (in liters).
  Noteer jouw vitale capaciteit op het papier van de klas.

Bewaar het kartonnen kokertje nog even, je doet nog een andere praktijkopdracht en misschien mag je later tijdens de les nog een keer. Zet de meter op nul. 











































 

Opdracht C: Hoe vaak adem jij per minuut
Ga op je eigen stoel zitten in de klas. Je ademt rustig.
Druk de stopwatch in.
Tel hoe vaak je ademt in 1 minuut (in- en uitademen is samen 1x).

a) Noteer in je schrift: Ik adem in 1 minuut …….. keer in/uit.
b) Noteer het aantal keren dat je in 1 minuut ademt op het papier van de klas.
Volwassene:
Vitale capaciteit: nog. 6 liter
Het is afhankelijk van de lichaamsbouw, of het een man / vrouw is, de conditie / de gezondheid (ja-nee roker)....

Slide 28 - Diapositive