2V - Nederlands les 1 ww-spelling

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan de tegenwoordige tijd van een werkwoord correct spellen.  

  • Ik kan de verleden tijd van
    een werkwoord correct spellen. 
  • Ik kan het voltooid deelwoord correct spellen.
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan de tegenwoordige tijd van een werkwoord correct spellen.  

  • Ik kan de verleden tijd van
    een werkwoord correct spellen. 
  • Ik kan het voltooid deelwoord correct spellen.

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordspelling

Slide 2 - Diapositive

Werkwoordspelling
We beginnen bij het begin, namelijk het vinden van de persoonsvorm (pv). 

Om te weten of je een werkwoord met '-d' of '-t' schrijft, is het belangrijk om eerst de persoonsvorm te vinden. Zo weet je of het werkwoord dat je moet schrijven een persoonsvorm, een voltooid deelwoord, een onvoltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord is. 

Slide 3 - Diapositive

Aan de slag! 
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden: 
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalsproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 4 - Diapositive

Aan de slag! 
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) schrijven. Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm. 

Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg. 
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter. 
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 5 - Diapositive

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 6 - Diapositive

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of in WORD. Na 2/3 minuten kijken we de opdrachten samen na. 
Bepaal of het in te vullen werkwoord wel of niet een persoonsvorm is. Als het een persoonsvorm is, noteer die dan in de tegenwoordige tijd. 

  1. Met een handdruk ... (overhandigen) de directeur alle leerlingen hun diploma.
  2. Wie heeft zich ... (verbazen) over jouw eerste plaats bij het hordelopen.
  3. De politie van deze stad ... (behandelen) elke misdaad even serieus.
  4. Sinds wanneer ... (vertalen) onze docent Engels romans in het Nederlands?
  5. Mijn opa's woning was ... (vervuilen) na het overlijden van zijn werkster.

Slide 7 - Diapositive

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) :

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 
  • sterke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd van klank
VB: lopen - liep 
  • zwakke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd niet van klank. Zie schema op volgende slide.
VB: maak - maakte, ruil - ruilde 



Slide 8 - Diapositive

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvtt) van zwakke werkwoorden:



Enkelvoud
(ik, jij, hij, zij, het, etc.)
ik-vorm + de of te
ik stuurde, jij hoestte
Meervoud
(wij, jullie, zij, etc.)
ik-vorm + ten of den
wij stuurden, zij hoestten

Slide 9 - Diapositive

Aan de slag! 
Persoonsvorm verleden tijd:

Om te weten of je -t(en) of -d(en) schrijft, gebruik je 't Kofschip zit.

Hele werkwoord min 'en'. Zit de letter voor 'en':
  • wél in 't Kofschip - je schrijft een 't' 
             VB: printen - ik printte, dansen - jij danste 
  • niet in 't Kofschip - je schrijft een 'd'
              VB: landen - wij landden, horen - jij hoorde 



Slide 10 - Diapositive

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 
  1. Vanmorgen ... (melden) de krant dat leerlingen minder vakantieweken krijgen.
  2. De fabriek ... (lozen) haar vieze afvalwater rechtstreeks in de rivier.
  3. Na de marathon ... (vertonen) veel lopers tekenen van vermoeidheid.
  4. Max ... (vertellen) me dat hij al een kwartier op een taxi ... (wachten). 
  5. De veulentjes ... (huppelen) door de wei en hun moeders ... (draven).
Je maakt de volgende opdracht op papier of in WORD. Na 2/3 minuten kijken we de opdrachten samen na. 

Slide 11 - Diapositive


Wat is de juiste spelling?

Max ... (vermoeden) al wel dat Moritz niet in het donker ... (durven) te rijden. 
A
vermoede, durfde
B
vermoede, durfte
C
vermoedde, durfde
D
vermoedde, durfte

Slide 12 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

Gözde ... (vinden) snorkelen nog steeds geweldig, want ze ... (houden ) van gekleurde vissen.
A
vind, houd
B
vindt, houd
C
vind, houdt
D
vindt, houdt

Slide 13 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

De leraar ... (worden) gevreesd om zijn strengheid, dat niemand zelfs maar ... (fluisteren). 
A
wordt, fluisterde
B
werd, fluisterde
C
word, fluisterde
D
word, fluisterte

Slide 14 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

Als je mijn les weer ... (verstoren), ... (worden) je onmiddellijk verwijderd.
A
verstoord, wordt,
B
verstoort, word
C
verstoort, wordt
D
verstoord, word

Slide 15 - Quiz

Wat weet je al over het volt. dw.?
Is het woord dat je nog moet invullen een persoonsvorm of geen persoonsvorm?
Persoonsvorm
Geen persoonsvorm
1. Hoeveel geld ... (besteden) jij per jaar aan de kapper?
2. Kylian heeft de brief in het Engels ... (vertalen).
3. Volgens mij heeft de buschauffeur zich ... (vergissen)?

4. Natasja ... (bestellen) nieuwe fietsonderdelen online. 
5. Door de wind was een aantal bomen ... (ontwortelen). 
6. E-mails ... (beantwoorden) ik meestal meteen. 

Slide 16 - Question de remorquage

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
De zinnen in de vorige slide bevatten moeilijke werkwoordsvormen. Deze vormen worden vaak verkeerd gedaan, omdat het niet duidelijk te zien is of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Bij het werkwoord 'fietsen' is het duidelijk te zien of het gaat om een persoonsvorm of om een voltooid deelwoord. 
'Ik fiets, ik fietste, ik heb gefietst'. 

Het is dus belangrijk dat je bij 'lastige' werkwoorden kijkt of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Slide 17 - Diapositive

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Maar wat is ook alweer een voltooid deelwoord en hoe schrijf je dit?

Een voltooid deelwoord geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Bij het voltooid deelwoord staat een vorm van hebben, zijn of worden in de zin. 
  1. Dat liedje heeft Minco ook gezongen.
  2. Is de wedstrijd al gespeeld?
  3. Op sommige scholen wordt weinig getoetst

Slide 18 - Diapositive

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Sommige voltooid deelwoorden eindigen op -en. Een voltooid deelwoord kan ook op een 'd' of 't' eindigen. Net zoals bij de persoonsvorm verleden tijd, gebruik je dan 't Kofschip om te bepalen of het gaat om een 'd' of 't'. 

Slide 19 - Diapositive

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Op de volgende slides vind je een aantal oefenopdrachten. Let goed op of het gaat om een persoonsvorm of voltooid deelwoord!

Slide 20 - Diapositive


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Ajax ... (onderhandelen) met FC Barcelona over een opzienbare transfer. 
A
onderhandelt
B
onderhandeld
C
onderhandeldt

Slide 21 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Jelle is net ... (herstellen) van een longontsteking.
A
herstelt
B
hersteld
C
hersteldt

Slide 22 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De winnaar van The Voice heeft zich ... (ontpoppen)
A
ontpopt
B
ontpopd
C
ontpopdt

Slide 23 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Renskes moeder ... (begeleiden) haar naar het modellenbureau.
A
begeleit
B
begeleid
C
begeleidt

Slide 24 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Na de hardlooptraining heb ik me meteen ... (douchen)
A
gedoucht
B
gedouchd
C
gedouchdt

Slide 25 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Hylke heeft zijn teen onhandig tegen de tafelpoot ... (stoten).
A
gestoot
B
gestooten
C
gestoten
D
gestootten

Slide 26 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Elze heeft de klemmende deur ... (bijschaven).
A
bijgeschaaft
B
bijgeschaafd
C
bijgeschaafdt

Slide 27 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De ... (uitbreiden) bakkerij heeft een gezellige koffiehoek.
A
uitgebreide
B
uitgebreidde

Slide 28 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Naomi heeft lang ... (twijfelen) over haar profielkeuze.
A
getwijfelt
B
getwijfeld
C
getwijfeldt

Slide 29 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De ... (verven) stoelen blijven zwart. 
A
geverfte
B
geverfde
C
gevervte
D
gevervde

Slide 30 - Quiz

Eindopdracht
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Je krijgt nu werkwoordsvormen door elkaar. Noteer het werkwoord in de juiste spelling. Kies indien mogelijk de tegenwoordige tijd. Tip: bepaal eerst om welke werkwoordsvorm het gaat. 

  1. Linda heeft haar vriend vaak ... (bespieden), omdat ze hem niet ... (vertrouwen).
  2. Met .... (ontbloten) schouders ... (wachten) de gewonde militair tot de arts zijn wond zou ... (hechten). 
  3. Met die vermomming probeer ik te ... (verhoeden) dat men mij ... (herkennen).
  4. Na de brand keken de gedupeerden ... (huilen) naar hun bezittingen, terwijl familieleden hen ... (troosten), maar dat ... (verzachten) hun leed nauwelijks.
  5. Een ... (beboeten) automobilist ... (ontbranden) vaak in woede jegens de agent die hem heeft ... (bekeuren).
  6. Jitske ... (vermoeden) nog steeds dat haar broer de erfenis ... (verkwisten).

Slide 31 - Diapositive