Tema 3 - clase 9

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Planificación: lunes 17 de marzo de 2025

1. Presencia + planificación	5 min
2. Repaso: vocabulario de la casa en hay	5 min
3. Gramática: tener que + infinitief	10 min
4. ¡En marcha!	20 min
5. Corregir	8 min
6. La próxima clase	2 min

Después de esta clase...

... heb je vocabulario van unidad 3 herhaald.

... heb je geleerd wat tener que + infinitief betekent en wanneer je dit gebruikt.

... heb je de kleuren in het Spaans geleerd/herhaald.

¿Qué significa "hay"?

1. er is, er zijn
2. er is (niet geen), er zijn (niet/geen)

¿Qué significa "el jardín"?

1. de tuin
2. het balkon

¿Qué significa "la silla"?

1. de tafel
2. de stoel

¿Qué significa "mi escritorio"?

1. mijn bureau
2. mijn bed

¿Qué significa "la mesa"?

1. de bank
2. de tafel

Tener:hebben

Tener: hebben

Yo

Él, ella, usted

Tú

 Nosotros

Vosotros

Ellos, ellas, ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

Gramática: tener que + infinitief

Luister in stilte naar de uitleg en schrijf mee in je schrift!

Gramática: tener que + infinitief

¿Qué significa ...?

a) Tengo que estudiar.

• Ik moet studeren.

b) Tenemos que escuchar.

• Wij moeten luisteren.

¡En marcha!

Libro de trabajo (werkboek): página 59 ejercicios 1, 2 y 3 - página 62, ej. 8
Libro de texto (tekstboek): ej. 1 y 2, página 56

¿List@?
1. leer de woordjes van Unidad 3 

2. aan je eindproduct werken

Evaluación

¿Qué significa ...?

- lavar los platos

• de vaat doen
  

- hacer la cama

• het bed opmaken
  

- poner la mesa

• de tafel dekken
  

- ordenar la habitación

• de kamer opruimen

- sacar la basura

• het vuilnis buiten zetten

- cocinar

• koken

- pasar la aspiradora

• stofzuigen

La próxima clase (mañana)

- herhalen vervoegen werkwoorden tegenwoordige tijd

- twee onregelmatige werkwoorden