9. 2H3 - martes 5 de marzo de 2024

2H3 - martes 5 de marzo de 2024
  • Telefoon thuis of in de kluis.
  • Meteen spullen pakken: libros, cuaderno, device.
  • Als er een code op het bord staat, meteen inloggen.
  • Tijdens de uitleg zijn we stil en maken we aantekeningen.
  • We luisteren naar elkaar: als iemand praat zijn we stil.
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

2H3 - martes 5 de marzo de 2024
  • Telefoon thuis of in de kluis.
  • Meteen spullen pakken: libros, cuaderno, device.
  • Als er een code op het bord staat, meteen inloggen.
  • Tijdens de uitleg zijn we stil en maken we aantekeningen.
  • We luisteren naar elkaar: als iemand praat zijn we stil.

Slide 1 - Diapositive

Planificación: martes 5 de marzo de 2024
1. Presencia + planificación
5 min
2. Repaso: vocabulario de la casa en hay
5 min
3. Gramática: tener que + infinitief
10 min
4. ¡En marcha!
20 min
5. Corregir
8 min
6. La próxima clase
2 min
Después de esta clase...
... heb je vocabulario van unidad 3 herhaald.
... heb je geleerd wat tener que + infinitief betekent en wanneer je dit gebruikt.
... heb je de kleuren in het Spaans geleerd/herhaald.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

¿Qué significa "hay"?
A
er is, er zijn
B
er is (niet geen), er zijn (niet/geen)

Slide 4 - Quiz

¿Qué significa "el jardín"?
A
de tuin
B
het balkon

Slide 5 - Quiz

¿Qué significa "la silla"?
A
de tafel
B
de stoel

Slide 6 - Quiz

¿Qué significa "mi escritorio"?
A
mijn bureau
B
mijn bed

Slide 7 - Quiz

¿Qué significa "la mesa"?
A
de bank
B
de tafel

Slide 8 - Quiz

¿Qué significa "mi madre"?
A
mijn moeder
B
de moeder

Slide 9 - Quiz

¿Qué significa "los hermanos"?
A
de kleinkinderen
B
de broers/zussen

Slide 10 - Quiz

¿Qué significa "el televisor"?
A
de telefoon
B
de televisie

Slide 11 - Quiz

¿Qué significa "el baño"?
A
het toilet
B
de zolder

Slide 12 - Quiz

¿Qué significa "la cama"?
A
het raam
B
het bed

Slide 13 - Quiz

Gramática: tener que + infinitief
Luister in stilte naar de uitleg en schrijf mee in je schrift!

Slide 14 - Diapositive

Gramática: tener que + infinitief
¿Qué significa ...?
a Tengo que estudiar.
  • Ik moet studeren.
b Tenemos que escuchar.
  • Wij moeten luisteren.

Slide 15 - Diapositive

¡En marcha!
Libro de trabajo (werkboek): ejercicios 1 y 2, página 59



¿List@?
1. Ga verder met ejercicio 8 en libro de trabajo página 56.
2. Maak de kruiswoordpuzzel (crucigrama) 'los colores'.
     Tip: gebruik libro de texto páginas 60/61 en página 131.
3. Werken aan Daltontaak.

Slide 16 - Diapositive

Corregir

Slide 17 - Diapositive

Evaluación

¿Qué significa ...?
- lavar los platos
  • de vaat doen
- hacer la cama
  • het bed opmaken
- poner la mesa
  • de tafel dekken

- ordenar la habitación
  • de kamer opruimen
- sacar la basura
  • het vuilnis buiten zetten
- cocinar
  • koken
- pasar la aspiradora
  • stofzuigen

Slide 18 - Diapositive

La próxima clase (mañana)
- herhalen voegen werkwoorden tegenwoordige tijd
- twee onregelmatige werkwoorden
- input Daltontaak

Slide 19 - Diapositive