3H les 4

Salut 3H!
Les 4
Frans-
Polynesië
(Tahiti)
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Salut 3H!
Les 4
Frans-
Polynesië
(Tahiti)

Slide 1 - Diapositive

Programme
- Overhoring Voca B
- Herhaling être
- Uitleg Bron C (Grammaire): het bezittelijk vnw
- Zelfstandig werken aan bron C
- Eventueel: nakijken opdrachten 1-12


Slide 2 - Diapositive

Het werkwoord
être

Slide 3 - Diapositive

Être
Het Franse werkwoord être betekent "zijn". 
In de tegenwoordige tijd (de présent) heeft être 6 verschillende vormen.

In de passé composé heeft être steeds hetzelfde voltooid deelwoord (été), maar moet je het hulpwerkwoord (van avoir) wel aanpassen aan het onderwerp.

Slide 4 - Diapositive


 je suis 
tu es
 il/elle est
 on est

nous sommes
vous êtes
ils/sont sont

ik ben
jij bent
hij/zij is
wij zijn

wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 5 - Diapositive

Herhaling: être (zijn)

Présent
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
zie ook p. 139 tekstboek

Passé composé
j'ai été
tu as été
il/elle/on a été
nous avons été
vous avez été
ils/elles ont été

Slide 6 - Diapositive

Wat betekent het Franse werkwoord être?
A
hebben
B
gaan
C
zijn
D
doen

Slide 7 - Quiz

je suis
nous sommes
elle est
vous êtes
ils sont
tu es
zij zijn
ik ben
jullie zijn 
jij bent
zij is
wij zijn

Slide 8 - Question de remorquage

Kies de juiste vertaling:

vous êtes
A
jij bent
B
jullie zijn
C
zij zijn
D
wij zijn

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vertaling:

on est
A
wij zijn
B
jullie zijn
C
hij is
D
ik ben

Slide 10 - Quiz

est
sont
sommes
êtes
es
suis
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 11 - Question de remorquage

Vul de juiste vorm van être in:
Tu _________ au collège?

Slide 12 - Question ouverte

La prof _____________ sympa.

Slide 13 - Question ouverte

Nous ______________ à la maison.

Slide 14 - Question ouverte

Sanne __________ une fille.

Slide 15 - Question ouverte

Vous ___________ des élèves.

Slide 16 - Question ouverte

Je ne ____________ pas anglaise.

Slide 17 - Question ouverte

Cindy et Pien ______________ mes amies.

Slide 18 - Question ouverte

Uitleg
Bij de vorige vraag was het onderwerp "Cindy et Pien". 
Om te weten welke vorm van het werkwoord je dan moet kiezen, moet je kijken waardoor je het onderwerp "Cindy et Pien" kunt vervangen: ik/jij/hij/zij/wij/jullie/zij.

In dit geval is dat "zij". Kijk maar:
Cindy en Pien zijn mijn vriendinnen / Zij zijn mijn vriendinnen. 

In dit geval kies je dus voor de vorm die bij "zij" hoort: sont.

Slide 19 - Diapositive

Tom ____________ mon prof préféré.

Slide 20 - Question ouverte

Meer oefenen met être?
Slim Stampen --> Bron D.

Slide 21 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

votre/vos
ton/ta/tes
notre/nos
mon/ma/mes
leur/leurs
son/sa/ses
mijn
jouw
zijn/haar
ons/onze
jullie/uw
hun

Slide 25 - Question de remorquage

Vul de juiste vorm in:
(Haar) ________ chiens s'appelent Bruno et Max.

Slide 26 - Question ouverte

Uitleg
chiens (honden) = meervoud
Daarom kies je voor "ses". 

Slide 27 - Diapositive

Anne est dans (mijn) ___________ classe.

Slide 28 - Question ouverte

Uitleg
Bij Voca A heb je geleerd: "la classe". 
Classe is dus een vrouwelijk woord.
Je kiest dan voor "ma". 

Slide 29 - Diapositive

Vul in:
Le français et la biologie sont (mijn) __________ matières préférées.

Slide 30 - Question ouverte

Uitleg
In Voca A heb je geleerd dat "matières" betekent: vakken.
Matières is meervoud.
Je kiest dus voor "mes".

Slide 31 - Diapositive

(Jouw) _________ école est grande.

Slide 32 - Question ouverte

Uitleg
Je hebt geleerd: école (school) is vrouwelijk.
Je zou dus verwachten: "ta", want dat is de vrouwelijk vorm.

Maar: let op! Je krijgt hier anders klinkerbotsing: ma école.
Daarom kies je daar voor de mannelijke vorm: mon école.
Deze uitzondering staat ook in je boek.

Belangrijk: dit geldt alleen voor ma/ta/sa, niet voor notre/votre/leur! Daar is er namelijk geen verschil tussen de mannelijke en vrouwelijk vorm.

Slide 33 - Diapositive

(Jullie) _________ école est grande.

Slide 34 - Question ouverte

Uitleg
école is enkelvoud, dus je kiest voor "votre". 

Let op: Bij "votre école" heb je eigenlijk ook een soort klinkerbotsing. Maar: er is bij notre/votre/leur geen verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke vorm, dus je kunt het ook door niets vervangen --> het blijft dus zo staan. 

Slide 35 - Diapositive

(Hun) __________ profs s'appellent Henk et Peter.

Slide 36 - Question ouverte

Uitleg
profs (docenten)  = meervoud

Je kiest dus voor "leurs". 

Slide 37 - Diapositive

(Onze) _________ cantine est très grande.

Slide 38 - Question ouverte

Uitleg
Cantine (kantine) is vrouwelijk enkelvoud.

Daar hoort de vorm "notre" bij.

Slide 39 - Diapositive

Elle a une trousse. C'est (haar) _______ trousse.

Slide 40 - Question ouverte

Uitleg
Stel: je weet niet of trousse (etui) mannelijk of vrouwelijk is.
Hint: Je kunt dit ook zien aan het onbepaald lidwoord dat gebruikt wordt: "un" voor mannelijk, "une" voor vrouwelijk.

Hier staat er "une trousse". Je weet nu dus dat het vrouwelijk is.
Je kiest dus voor: sa trousse.

Slide 41 - Diapositive

(Zijn) _________ parents sont à la maison.

Slide 42 - Question ouverte

Uitleg
Parents (ouders) is meervoud.

Je kiest dus voor de meervoudsvorm: "ses".

Slide 43 - Diapositive

Huiswerk:
Maken: ex. 13 & 14
Leren: être & avoir (prés. en p. c.)
Klaar? Nakijken
1-12 (boekje bij docent)

Slide 44 - Diapositive