Herhaling criminalteit MASK

Herhaling criminaliteit MASK
lessonup.app/code
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhaling criminaliteit MASK
lessonup.app/code

Slide 1 - Diapositive

Is criminaliteit een maatschappelijk probleem?
A
Ja, veel mensen hebben er iets mee te maken en er zijn veel meningen over. daarnaast bemoeit de politiek zich ermee.
B
Nee, Alleen voor daders, slachtoffers en de politie.
C
Ja, omdat het in elke samenleving voorkomt.
D
Nee, Er zijn veel belangrijkere problemen zoals armoede en milieuvervuiling.

Slide 2 - Quiz

Wat is een goede uitleg van criminaliteit?
A
Asociaal gedrag.
B
Alle overtredingen die in de wet staan.
C
Alle misdrijven die in de wet staan.
D
Strafbare feiten die minder erg zijn.

Slide 3 - Quiz

Wat is een voorbeeld van tijdsgebonden criminaliteit?
A
In Amerika mag je wapens kopen
B
In Indonesie staan hoge straffen op drugshandel
C
Vroeger waren er nog geen regels over appen op de fiets

Slide 4 - Quiz

Overtreding
Misdrijf
Licht vergrijp
Max. levenslang
Betrokkenheid officier van Justitie
Géén criminaliteit

Slide 5 - Question de remorquage

Sleep het begrip naar de beschrijving
harde aanpak van criminaliteit
lijst met misdrijven waarvoor je gestraft bent
Verslag van de politie als het onderzoek klaar is
een ernstig strafbaar feit
voorkomen van criminaliteit
strafblad
misdrijf
proces-verbaal
preventie
repressie

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is de Opiumwet?
A
Wet waarin staat wat opium is
B
Wet waarin staat welke drugs illegaal zijn
C
Wet waarin staat wat gedoogd wordt
D
Die wet bestaat niet

Slide 7 - Quiz

Wat is veelvoorkomende criminaliteit
A
fietsen stelen
B
gewapende overval
C
drugssmokkelen
D
vandalisme

Slide 8 - Quiz

Materiële gevolgen
Immateriële gevolgen
Kosten omdat er is ingebroken
Hogere prijzen voor producten en diensten
Gevoel van angst en onveiligheid
Morele verontwaardiging
Gevaar van eigenrichting
Kosten voor bestrijding criminaliteit
Normvervaging

Slide 9 - Question de remorquage

Enquête onder daders
Enquête onder slachtoffers
Gebaseerd op aangiften
Er is sprake van selectieve opsporing
Zeker bij zware misdrijven geeft niet iedereen eerlijk antwoord
Moord komt hier niet in voor
Politiestatistieken
Daderonderzoek
Slachtofferonderzoek

Slide 10 - Question de remorquage

Beschermende factoren
Risicofactoren
Een onveilige opvoeding
Uit een hecht gezin komen
Problematisch alcoholgebruik
Goede sociale vaardigheden
Onderwijs volgen

Slide 11 - Question de remorquage

Welke risicofactor hoort bij de omschrijving?
Hieronder lees je een aantal omschrijvingen van risicofactoren. Hoe wordt dat genoemd? 
Beschrijving
Risicofactor
Je bent zo in de war dat je niet meer weet waarom je een strafbaar feit hebt gepleegd.
Je gaat regelmatig niet naar school en hebt weinig te doen.
Je beste vriendin zegt dat je een sjaal mag stelen.
Je bent verslaafd aan alcohol en steelt een fles drank uit de supermarkt.
Je vader is snel boos op andere mensen. Als je uit gaat schop je regelmatig mensen in elkaar.
Psychische (gedrags)problemen
Schooluitval of spijbelen
Groepsdruk
Alcohol of drugs
Slechte opvoeding

Slide 12 - Question de remorquage

Wat is een recidivist?
A
Iemand die voor het eerst veroordeeld wordt
B
Een minderjarige die de fout in gaat
C
De persoon die een misdadiger aanklaagt
D
Iemand die keer op keer iets crimineels doet

Slide 13 - Quiz

Volgens de bindingstheorie:
A
wordt iemand zonder opleiding, werk of relatie sneller crimineel
B
worden mensen met veel bindingen eerder crimineel
C
zijn mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats vaker crimineel
D
bepaalt vooral de buurt of iemand crimineel wordt of niet

Slide 14 - Quiz

Een jongen hoorde vaak rot opmerkingen over zijn herkomst en hoorde mensen praten over hoe crimineel zijn herkomstgroep wel niet was. Hij ontdekte dat hij een criminele reputatie had in de samenleving. Toen hij illegaal aan een rijbewijs kon komen dacht hij 'als mensen toch al denken dat ik crimineel ben, dan kan ik dit best een keer op deze manier doen'.
A
Gelegenheidstheorie
B
Anomietheorie
C
Bindingstheorie
D
Ettiketeringstheorie

Slide 15 - Quiz

Aangeleerd gedragtheorie
Neutraliserings-
theorie
Etikettentheorie
Anomietheorie
Rationele-keuze
theorie
Jongeren schakelen hun schuldgevoel uit als ze in een groep strafbare feiten plegen.
Het plegen van een misdrijf is een weloverwogen keuze. Er wordt afweging gemaakt van kosten en baten.
Als iemand steeds 'crimineel' genoemd wordt, kan de persoon zich hier naar gaan gedragen.
Crimineel gedrag wordt aangeleerd in contact met mensen uit je eigen omgeving
Criminaliteit is het gevolg van de botsing tussen het willen behalen, maar niet kunnen behalen van de door de samenleving gestelde doelen.

Slide 16 - Question de remorquage

Wat is GEEN kenmerk van de rechtsstaat?
A
Scheiding van de macht
B
Grondwet
C
Grondrechten
D
Vrijspraak

Slide 17 - Quiz

Wat is rechtsbescherming
A
Dat we beschermd zijn tegen rechters
B
Dat de burgers, middels de grondwet beschermd worden tegen andere burgers en machtsmisbruik door de overheid
C
Dat rechters zelf de strafmaat mogen bedenken

Slide 18 - Quiz

Wat is het legaliteitsbeginsel?
A
Naast rechten hebben we ook plichten.
B
Je kan niet twee keer worden vervolgd.
C
Iedere handeling van de overheid moet gebaseerd zijn op een wet.
D
De overheid kan ook strafbaar zijn.

Slide 19 - Quiz

Het Jeugdstrafrecht geldt van 10 t/m 18 jaar
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Welke bewering(en) over jeugdstrafrecht zijn juist?
1. De rechtszittingen zijn openbaar
2. De maximale celstraf volgens het jeugdstrafrecht is drie jaar
3. De verdachten staan terecht voor een kantonrechter
4. In het jeugdstrafrecht kan een jongere ook worden opgenomen in een jeugdinrichting
A
1,2
B
3,4
C
alleen 3
D
alleen 4

Slide 21 - Quiz

1 De verdachte wordt door de minister van justitie ondervraagd.
2 Er wordt proces-verbaal tegen de verdachte opgemaakt.
3 Er wordt besloten of de verdachte langer vastgehouden moet worden.
4 Er wordt besloten of de verdachte voor de rechter moet verschijnen.
5 Er wordt in overleg met de officier van justitie een jury samengesteld.

Welke situaties passen niet bij het Nederlandse recht?

A
1 en 5
B
2 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4

Slide 22 - Quiz

Welke taak van de politie herken je?
A
Handhaven openbare orde
B
Hulpverlening
C
Opsporing van strafbare feiten
D
preventie

Slide 23 - Quiz

Seponeren
Vervolgen
Schikken
De verdachte moet voor de rechter komen
De verdachte krijgt een boete
Er is geen genoeg bewijsmateraal

Slide 24 - Question de remorquage

Hoge raad
Gerechtshoven
Rechtbanken
In hoger beroep
In cassatie

Slide 25 - Question de remorquage

............opent de rechtszaak
A
De officier van justitie
B
De advocaat
C
De rechter
D
De griffier

Slide 26 - Quiz

Wie is de aanklager is een rechtszaak?
A
De rechter
B
De politie
C
Officier van justitie
D
Het slachtoffer

Slide 27 - Quiz

Wat is een requisitor
A
Verhaal van advocaat waarom verdachte onschuldig is
B
Verhaal OvJ met daarin de strafeis

Slide 28 - Quiz

Vergelding
Afschrikking
Resocialisatie
Beveiliging van de samenleving
'Mensen die de wet overtreden verdienen straf'
'Als een crimineel weet dat er een hoge straf is, zal hij zich misschien bedenken voordat hij zijn plan uitvoert.'
'Een straf moet ervoor zorgen dat de dader niet nog een keer in de fout gaat'
De rechter geeft vaak een gevangenisstraf  als de kans op recidive heel groot is'

Slide 29 - Question de remorquage

Welke soorten straffen zijn er?
A
Een geldstraf
B
Een taakstraf
C
Een gevangenisstraf
D
A, B en C zijn allemaal goed

Slide 30 - Quiz

De rechter kan drie soorten straffen geven. Welke hoort er NIET bij?
A
Geldsboete
B
Doodstraf
C
Gevangenisstraf
D
Taakstraf

Slide 31 - Quiz

Jan wordt veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf en tbs. Van wat soort straffen is hier sprake?
A
Alleen hoofdstraffen
B
Hoofdstraf en bijkomende straf
C
Bijkomende straf en maatregel
D
Hoofdstraf en maatregel

Slide 32 - Quiz

Rechtse politieke partijen vinden preventieve maatregelen tegen criminaliteit belangrijker dan linkse politieke partijen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz