le 9 et 10 janvier 2024

Bienvenu(e)s! Fijn je weer te zien!
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Bienvenu(e)s! Fijn je weer te zien!

Slide 1 - Diapositive

Planning van de les:
1. Goede voornemens (10 minuten)
2. Herhaling van stof van afgelopen toets (30 minuten)
3. Je eigen toets bekijken, vraagnummers markeren en evaluatieformulier invullen (30 minuten)
4. Afsluiten van de les (10 minuten)
Lesdoel: Aan het eind van de les weet ik wat ik kan gaan doen om mij beter voor te bereiden voor de volgende toets

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Bonnes résolutions
Au début de chaque année, beaucoup de personnes prennent de bonnes résolutions. Lisez à haute voix les résolutions sur les post-its et traduisez-les.
 Aan het begin van ieder jaar, hebben velen goede voornemens. We gaan de goede voornemens op de post-its  op de volgende slide lezen en vertalen.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Répondez aux questions en néerlandais

Noteer de antwoorden op deze vragen in het Nederlands in jouw schrift: 
Et vous, avez-vous pris les résolutions citées sur les post-its ? Motivez votre réponse.
 Avez-vous pris d’autres résolutions pour 2024 ? Si oui, lesquelles, et comment allez-vous les tenir ? Si non, pourquoi pas ?
  Y a-t-il une résolution que vous ne prendrez jamais ? Pourquoi pas ?



timer
10:00

Slide 6 - Diapositive

Révision

Slide 7 - Diapositive

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels
- persoonlijk voornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On

Slide 8 - Question de remorquage

Slide 9 - Diapositive

Remplis le verbe Avoir :
Deux copains __________ un petit jardin.
A
ont
B
avons
C
avez
D
a

Slide 10 - Quiz

Het werkword Avoir /hebben.
Choisis le bon verbe:
Mon frère, il ___ 15 ans .
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 11 - Quiz

Remplis le verbe avoir: Estelle __________ trois copains.
A
a
B
ai
C
as
D
ont

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Vul de juiste vorm van avoir in:
Il ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 15 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 17 - Quiz

avoir
A
hebben
B
zijn
C
doen
D
maken

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir:
Marie ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 19 - Quiz

Werkwoorden op -er

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive


Hoe vervoeg je werkwoorden op -er in de présent?
A
er eraf + juiste uitgang (e, es, e, ons, ez, ent )
B
+ juiste uitgang (e, es, e, ons, ez, ent)

Slide 22 - Quiz

Het ezelsbruggetje -er werkwoorden is
A
Een eskimo eet ons ezeltje enthousiast
B
Een eenhoorn eet ons ezeltje enthousiast

Slide 23 - Quiz

De stam van het werkwoord 'adorer' is ......
A
adoré
B
adorer
C
adores
D
ador

Slide 24 - Quiz

De stam van het werkwoord 'détester' is ......
A
détestes
B
détester
C
détest
D
détestons

Slide 25 - Quiz

werkwoorden op - er
Elles ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 26 - Quiz

Werkwoorden op ER
Elle regard...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 27 - Quiz

Werkwoorden op ER
Elles cherch...
A
e
B
es
C
ons
D
ent

Slide 28 - Quiz

Vervoeg: Aurélie ....... (danser)
A
dansent
B
danse
C
dansons
D
dansez

Slide 29 - Quiz

La négation

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive


Maak ontkennend:
Simon habite à Orléans.
A
Simon ne habites pas à Orléans
B
Simon n' habites pas à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite pas à Orléans

Slide 32 - Quiz


Maak ontkennend:
Anna habite à Toulouse.
A
Anna ne habites pas à Toulouse
B
Anna n' habites pas à Toulouse
C
Anna ne habite pas à Toulouse
D
Anna n' habite pas à Toulouse

Slide 33 - Quiz


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle n'va pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 34 - Quiz

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
C'n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
Ce n'est pas

Slide 35 - Quiz

Geef een ontkennend antwoord!
C'est facile la négation?
A
Ce est ne facile pas la négation.
B
Ce ne est pas facile la négation.
C
Ce n'est facile pas la négation.
D
Ce n'est pas facile la négation.

Slide 36 - Quiz

Quelle est la négation de la phrase :

"Je suis triste"
A
Je ne suis pas triste
B
Je ne pas suis triste
C
Je suis ne pas triste

Slide 37 - Quiz

Quelle est la négation de la phrase :
Je parle beaucoup
A
Je parle ne pas beaucoup
B
Je ne pas parle beaucoup
C
Je ne parle pas beaucoup

Slide 38 - Quiz

De ontkenning:

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.
A
Ce n'est pas ici
B
Elle ne mange pas.
C
Chloé ne pas regarde
D
Nous ne trouvons pas

Slide 39 - Quiz

Quelle est la négation de la phrase :
Laure habite à Paris
A
Laure ne habite pas à Paris
B
Laure n'habite pas à Paris
C
Laure habite ne pas à Paris

Slide 40 - Quiz

Utilise la négation!
Le cochon chante avec sa guitare?
A
Non, le cochon ne chante pas avec sa guitare
B
Non, le cochon ne parle pas la guitare
C
Non, il ne joue de la guitare
D
Non, le cochon ne parle pas avec sa guitare.

Slide 41 - Quiz

De ontkenning:

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.
A
Ce n'est pas ici.
B
Elle ne mange pas.
C
Anna ne pas regarde
D
Nous ne parlons pas français.

Slide 42 - Quiz

Tu comprends la négation?
A
Oui
B
Non
C
Un peu

Slide 43 - Quiz

Werkvorm: antwoordformulier maken (klas 1D)
Versie A
Nail
Wouter
Saar
Siem
Versie B
Asma
Soraya
Elin
Semmy
Versie C
Stella
Melek
Emir
Israe
Iris
Bilal
Versie D
Adam
Anass
Sabir
Jayda
Luna
Olivia
Versie E
Ayman
Gijs
Amber
Suus
Mitchell
Versie F
Myrthe
Djoplin
Isa

Slide 44 - Diapositive

Werkvorm: antwoordformulier maken (klas 1F)
Versie A
Rogan
Imme
Jacco
Leyla
Jonah
Benjamin
Versie B
Mimar
Dani
Floor
Just
Fiene
Versie C
Imrane
Dex
Daan
Gijs
Lev
Versie D
Merijn
Brimm
Mirre
Sean
Versie E
Salma
Reiner
Julie
Guus
Versie F
Elsemieke
Yme
Jurre
Mees
Emily
Sara

Slide 45 - Diapositive

Werkvorm: antwoordformulier maken
Jullie zitten nu in de groepjes met dezelfde toetsversie.
Jullie krijgen de papieren toets nog een keer te zien.
Aan jullie de taak om één antwoordformulier te maken met daarop de juiste antwoorden genoteerd.
Dit keer mag je gebruik maken van je werkboek.
Bij vragen waar jullie niet uitkomen, schakel Moniek in.
Klaar? Lever jullie antwoordformulier in, Moniek kijkt hem na en geeft hem terug zodat jullie daarmee jullie eigen toets straks kunnen nakijken.

timer
30:00

Slide 46 - Diapositive

Kijk naar jouw gemaakte toets en markeer de vraagnummers op deze manier:
Klaar met markeren? Pak dan het evaluatieformulier op Itslearning erbij en vul hem in.

Hier ook klaar mee? Lever je gemaakte toets met de gemarkeerde vragen opnieuw in.
timer
20:00

Slide 47 - Diapositive

Checkvragen
5 minuten de tijd om in het Frans te antwoorden in je schrift:
1. Groet (hallo,goedendag)
2.Vertel hoe het met je gaat
3. Vertel hoe oud je bent
4. Vertel welke familieleden je hebt (noem er 2)
5. Neem afscheid (doei, tot ziens, tot later)
6. Ik zou graag een pizza willen alstublieft
en..... 5 minuten om klassikaal terug te vragen

timer
5:00

Slide 48 - Diapositive