Bron E & F : Beschrijven voorwerpen & signaalwoorden

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Décrire des objets.  

en tissu

en métal

en plastique

en verre et en bois

Vertaal: Het is blauw.

Vertaal:
het is licht en van plastic

Vertaal: Het is een pen.

Vertaal: Het is vierkant en van glas

une agrafeuse

un perforateur

un taille-crayon

une trombone

Vertaal: Het is van metaal.

Vertaal: Het is groot.

Geef een beschrijving van dit voorwerp. (wat is het?, kleur, vorm, materiaal....)

Beschrijf dit voorwerp
Vertel waar die van gemaakt is, de vorm en de kleur

Welke Franse signaalwoorden ken jij?

Les connecteurs

signaalwoorden/ verbandwoorden/ verbindingswoorden/ 

Waarom zou je signaalwoorden gebruiken?

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.

1. comme
2. donc
3. puis
4. mais

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.

1. donc
2. par contre
3. puis
4. alors

Il ne passera pas l'examen car il n'a pas travaillé.
car=

1. daarom
2. want
3. desondanks
4. toch

Welke 2 signaalwoorden geven een tegenstelling aan?

1. mais, par contre
2. enfin, en général
3. avant de, après
4. tout de suite, pendant que

"Bref, ça s'est très bien passé."
Wat geeft "Bref" aan?

1. een opsomming
2. een conclusie
3. een gevolg
4. een reden

parce que

mais

pourtant

par exemple

si

par contre

donc

ensuite

bref

en plus

daarentegen

dus

bovendien

omdat

kortom

vervolgens

toch

bijvoorbeeld

maar

als

Kies 2 verbanden. Maak per verband één zin. Gebruik verschillende signaalwoorden.