Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling vorige paragrafen
Uitleg paragraaf 4
Maken opdrachten
Slide 2 - Diapositive
Herhaling lesdoelen 1.1
Welke behoeften heb je?
Wat betekent 'schaarste' bij economie?
Wat bepaalt hoe groot jouw welvaart is?
Waarom moet je keuzes maken als je een hogere welvaart wilt?
Slide 3 - Diapositive
Herhaling lesdoelen 1.2
Door wie word jij als consument beïnvloed?
Wat is marketing en de marketingmix?
Wat voor soorten reclame zijn er?
Slide 4 - Diapositive
Lesdoelen 1.3
Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?
Waarom is budgetteren nodig en hoe doe jij dat?
Hoe maak je berekeningen die je nodig hebt bij budgetteren?
Slide 5 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Koopkracht?
de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
kun je altijd meer kopen als je inkomen stijgt????
Slide 6 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af
Slide 7 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Stel, de prijzen stijgen met 2%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Vervolgens stijgt je loon met 4%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Slide 8 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Slide 9 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Procentuele verandering:
oud(nieuw−oud)⋅100
waarvan.je.het.wilt.wetenverschil⋅100
Slide 10 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
In 2000 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2018 kostte een brood gemiddeld €1,16.
Met hoeveel procent is de prijs van brood toegenomen?
13,7%
Slide 11 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
CBS verzameld allerlei gegevens
Zij berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen
Slide 12 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
CBS berekend:
Inflatie
een algemene stijging van de prijzen
Deflatie
een algemene daling van de prijzen
Slide 13 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Slide 14 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
De inflatie is 2,5%
Het inkomen van Puck stijgt met 1,5%
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Puck?
Het inkomen van Ariana stijgt met 3,5%
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Ariana?
Slide 15 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
-> laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).
Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar.
Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.
Slide 16 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Indexcijfer berekenen:
Met een formule
Met een verhoudingstabel
Slide 17 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Indexcijfer berekenen:
Met een formule
Met een verhoudingstabel
Indexcijfer=getal.basisjaarnieuw.getal⋅100
Slide 18 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
2015 is het basisjaar.
In 2018 zijn de lonen met 6% gestegen ten opzichte van 2015.
In 2018 is het indexcijfer van de prijzen 104.
Waat weet je nu?
In 2018 is het indexcijfer van de lonen 106
De koopkracht is gestegen
In 2018 is de stijging van de koopkracht 2%
Slide 19 - Diapositive
Wat is het basisjaar? Waarom?
Was er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
Is in 2017 de koopkracht gestegen of gedaald tov het basisjaar?
1.4 alles wordt duurder
Slide 20 - Diapositive
1.4 alles wordt duurder
Samen bereken we het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2013
Bereken het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2015 en 2016
Wat kun je met behulp van de indexcijfers vertellen over een bakje aardbeien?
Slide 21 - Diapositive
Huiswerkopdrachten bespreken
Slide 22 - Diapositive
opdrachten maken
Slide 23 - Diapositive
Aan het werk!
Lees de theorie en begrippen op bladzijde 14 t/m 17
Maak de opdrachten 17 t/m 28
Vul de samenvatting op blz 17 in
Oefenopgaven 10 t/m 20 blz 29
Lees de theorie en begrippen op bladzijde 22 t/m 25
Maak de opdrachten 1 t/m 11
Slide 24 - Diapositive
Maken hoofdstuk 1 paragraaf 4 opdracht 1 t/m 11 inleveren door middel van foto of bestand
Slide 25 - Question ouverte
CBS: ... stijgt voor derde maand op rij. In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer
Slide 26 - Quiz
Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%
Slide 27 - Quiz
Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%
Slide 28 - Quiz
Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....