LJ1: SO 7.1 + 7.2

Mens & Maatschappij
SO: 7.1 & 7.2
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Mens & Maatschappij
SO: 7.1 & 7.2

Slide 1 - Diapositive

7.1: Een sterk groeiende economie in Nederland 

Slide 2 - Diapositive

Open vragen

Slide 3 - Diapositive

Vul de missende begrippen in.

Het tijdvak van de Gouden Eeuw noemen we de tijd van
(1) ___________________ en (2) ___________________.

Dat tijdvak duurt van (3)___________________ tot (4)___________________.

Slide 4 - Question ouverte

Vergelijk de stadhouder uit de Gouden Eeuw met de koning van nu.

Noteer een overeenkomst.

Slide 5 - Question ouverte

Vergelijk de stadhouder uit de Gouden Eeuw met de koning van nu.

Noteer een verschil.

Slide 6 - Question ouverte

In de 17e eeuw groeiden de steden. Zijn de zinnen 1-4 daarvan een oorzaak of een gevolg?
Noteer achter de cijfers 1-4 telkens O (oorzaak) of G (gevolg).

1 De bevolking van Nederland groeide.
2 Er was meer voedsel nodig.
3 Er was veel werk in de steden.
4 Veel immigranten kwamen in de Republiek wonen.

Slide 7 - Question ouverte

Leg uit hoe de grachtengordel in Amsterdam een herinnering is aan de
Gouden Eeuw.

Gebruik in je uitleg de woorden: Gouden Eeuw, werk, wijk, nu.

Slide 8 - Question ouverte

Meerkeuzevragen

Slide 9 - Diapositive

Welke zin is juist?

In de Republiek …

A
… had elk gewest een eigen stadhouder.
B
… leidden de handelaren het leger.
C
… waren zeven gewesten.
D
… was de stadhouder een vorst.

Slide 10 - Quiz

Wat moet er op de lege plek?

In de 17e eeuw haalden handelaren graan, hout en bont uit ...
A
Azië
B
Noord-Europa

Slide 11 - Quiz

Wat moet er op de lege plek?

Wollen en linnen stoffen werden gemaakt door ...
A
ambachtslieden
B
boeren

Slide 12 - Quiz

Wat moet er op de lege plek?

De handel zorgde voor ... bij boeren en ambachtslieden.
A
armoede
B
werkgelegenheid

Slide 13 - Quiz

Wat moet er op de lege plek?

Handelaren richtten een ... op om geld te verzamelen om handelswaar te kopen.
A
compagnie
B
gewest

Slide 14 - Quiz

Wat moet er op de lege plek?

Er waren ... erg rijke handelaren.
A
enkele
B
veel

Slide 15 - Quiz

Juist of onjuist?

Burgers uit de stad betaalden de dijkbouwers en molenbouwers om een meer droog te leggen.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Juist of onjuist?

De grachtengordel was zo vol dat handelaren naar de Beemster verhuisden.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Juist of onjuist?

De nieuwe grond werd gebruikt om voedsel te verbouwen voor de stedelingen.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Juist of onjuist?

Meren werden drooggelegd om er huizen voor rijke handelaren te bouwen.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Juist of onjuist?

Rijke burgers konden geld verdienen aan het droogleggen van meren.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Gebruik de bron. Omcirkel de letter van het juiste antwoord.

Waarover gaat het in deze bron?
A
droogmakerij
B
grachtengordel
C
investeren
D
kapitalisme

Slide 21 - Quiz

Gebruik de bron.

Deze paragraaf gaat onder andere over investeren, kapitalisme en handel in de Gouden Eeuw in de Republiek. Het schilderij past hier goed bij, want …
A
… de stadhouder gaf veel geld om dit schilderij te laten maken.
B
… het schilderij laat zien dat er veel handelsschepen in Haarlem kwamen.
C
… je ziet de kapitein van het schip en de matrozen die het schilderij betaalden.
D
… de schilder ontving een enorm bedrag voor het schilderen van dit werk.

Slide 22 - Quiz

Welke zin is juist?

In de Gouden Eeuw …
A
… emigreerden veel rijke mensen uit de Republiek
B
… ging het goed met handel, landbouw en nijverheid.
C
… lieten rijke burgers grachten droogleggen om daar te gaan wonen.
D
… waren alle mensen in de Republiek rijk.

Slide 23 - Quiz

7.2: Buiten Nederland

Slide 24 - Diapositive

Open vragen

Slide 25 - Diapositive

De macht van Engelse koningen verschilde van die van de Franse koningen.
Leg uit wat het verschil was.

Slide 26 - Question ouverte

In de 17e eeuw werd de Nederlandse stadhouder Willem III koning van Engeland. Zijn de zinnen 1-4 daarvan een oorzaak of een gevolg? Noteer achter de cijfers 1-4 telkens O (oorzaak) of G (gevolg).

1 De oorlog met Engeland werd beëindigd.
2 Engeland en de Republiek werden bondgenoten.
3 Het parlement kreeg meer invloed.
4 Willem III trouwde met de Engelse koningsdochter Maria.

Slide 27 - Question ouverte

Welk begrip hoort bij welke omschrijving?
Noteer achter elk cijfer (1-4) de juiste letter (A-D).

Slide 28 - Question ouverte

Noteer het woord dat op de puntjes moet komen te staan.

De internationale handel tussen Europa, Afrika en Amerika noemen we de ... .


Slide 29 - Question ouverte

Noteer het woord dat op de puntjes moet komen te staan.

Europese handelaren voeren met geweren, textiel, glas en sieraden naar het werelddeel ... .


Slide 30 - Question ouverte

Noteer het woord dat op de puntjes moet komen te staan.

Daar ruilden ze de producten tegen ... .


Slide 31 - Question ouverte

Noteer het woord dat op de puntjes moet komen te staan.

Die moesten aan de andere kant van de oceaan werken op grote ... .


Slide 32 - Question ouverte

Gebruik bron 1.
De WIC handelde tussen drie werelddelen. Bij welk werelddeel past bron 1? Vul de zin in en leg je antwoord uit aan de hand van twee bronelementen.

Bron 1 past bij het werelddeel ..., omdat:
1......
2......



Slide 33 - Question ouverte

Meerkeuzevragen

Slide 34 - Diapositive

In 1684 werden de Nederlandse gewesten zelfstandig.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

In de Gouden Eeuw had de Republiek een eigen leger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quiz

De oorlogen met Frankrijk werden op zee uitgevochten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quiz

Lodewijk XIV wilde het Nederlandse gebied veroveren.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quiz

Lodewijk XIV werd koning van Nederland.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quiz

Waarover ging de oorlog die Nederland voerde tegen Engeland?
Die oorlog ging over wie …
A
… de absolute macht had.
B
… de baas zou worden in het parlement.
C
… handel mocht drijven in welk gebied.
D
… mee mocht doen aan het kolonialisme.

Slide 40 - Quiz

Welke begrippen passen het beste bij de bron?

Omcirkel de letters van de twee juiste begrippen.
A
… de absolute macht had.
B
… de baas zou worden in het parlement.
C
… handel mocht drijven in welk gebied.
D
… mee mocht doen aan het kolonialisme.

Slide 41 - Quiz

Kies het woord dat op de puntjes hoort te staan.

Het is makkelijker om winst te maken als de ... klein is.
A
de concurrentie
B
het monopolie

Slide 42 - Quiz

Kies het woord dat op de puntjes hoort te staan.

Er was veel vraag naar specerijen, maar het aanbod was laag. Daardoor konden de prijzen ... worden.
A
lager
B
hoger

Slide 43 - Quiz

Kies het woord dat op de puntjes hoort te staan.

De prijzen dalen als het aanbod ... is dan de vraag.
A
groter
B
kleiner

Slide 44 - Quiz

Kies het woord dat op de puntjes hoort te staan.

De handel langs de kusten van Oost-Afrika kon uitgebreid worden, doordat handelaren ... stichtten.
A
compagnieën
B
handelsposten

Slide 45 - Quiz

Kies het woord dat op de puntjes hoort te staan.

Het handelsbedrijf dat als enige producten uit Azië mocht halen en op de Nederlandse markt mocht verkopen had ... .
A
de absolute macht
B
het alleenrecht

Slide 46 - Quiz

De Staten-Generaal zette de WIC in bij het conflict met de Spaanse koning.
Welke zin beschrijft op welke manier de Staten-Generaal de WIC inzetten bij het conflict?

A
… bracht mensen naar de slavenmarkt op de Antillen.
B
… liet slaven plantageproducten verbouwen.
C
… stichtte handelsposten langs de kust.
D
… vocht tegen Spaanse schepen.

Slide 47 - Quiz